Chapter, Verse
1 1, 10| uitgeroeid; ik heb Farao met zijn knechten, en zijn gehele
2 1, 19| 19 Toen had ik medelijden met uw zuchten, en heb u manna
3 1, 20| voor de hitte heb ik u met bladeren der bomen gedekt.~
4 1, 26| want gij hebt uw handen met bloed bevlekt, en uw voeten
5 1, 37| wiens kleine kinderen zich met blijdschap verheugen, welke
6 1, 37| blijdschap verheugen, welke mij met de lichamelijke ogen wel
7 2, 3 | 3 Met vreugde heb ik u opgevoed,
8 2, 3 | u opgevoed, en ik heb u met rouw en droefheid verloren:
9 2, 15| uw kinderen; voed die op met blijdschap als een duif,
10 2, 18| bereid heb twaalf bomen met verscheidene vruchten beladen;~
11 2, 19| En zoveel fonteinen die met melk en honig vlieten; en
12 2, 19| op welk ik uw kinderen met blijdschap zal vervullen.~
13 2, 21| en kranken; en spot niet met de kreupelen; bescherm de
14 2, 30| Vervrolijk u, gij moeder met uw kinderen, want ik zal
15 2, 42| zij loofden allen de Here met lofzangen;~
16 3, 3 | begon tot de allerhoogste met vrees te spreken, en ik
17 3, 11| overblijven, namelijk Noach met zijn huisgezin, en uit hem
18 3, 15| 15 En gij hebt met hem een eeuwig verbond gemaakt,
19 3, 22| zwakheid, en de wet is gebleven met het hart des volks, en met
20 3, 22| met het hart des volks, en met de boosheid van de wortel,
21 3, 23| verwektet u een knecht, met name David.~
22 3, 36| 36 Deze zult gij wel met namen vinden, dat zij uw
23 4, 10| mij: Uw eigen dingen, die met u zijn opgewassen, kunt
24 4, 25| 25 Maar wat zal hij doen met zijn naam, die over ons
25 4, 37| 37 En hij heeft de tijden met een maat gemeten, en heeft
26 4, 37| gemeten, en heeft de tijden met een getal geteld, en hij
27 4, 49| en bracht veel regen in met onstuimigheid, en als de
28 5, 9 | vrienden zullen elkander met krijg overvallen, dan zal
29 5, 15| engel die gekomen was en met mij sprak, hield mij op,
30 5, 42| mij: Ik wil mijn oordeel met een cirkel vergelijken;
31 6, 19| beginnen te onderzoeken, wie met hun ongerechtigheid anderen
32 6, 21| kinderen van één jaar zullen met hun stemmen spreken, en
33 6, 23| 23 En de bazuin zal met een geluid slaan, welke
34 6, 24| vijanden, en het aardrijk zal met hen verschrikken; en de
35 6, 29| het geschiedde, toen hij met mij sprak, dat ik hem allengskens
36 6, 39| duisternis zweefde rondom met stilte; want het geluid
37 6, 56| en zij zijn vergeleken met speeksel, en hun menigte
38 6, 56| menigte hebt gij vergeleken met de druppel, die van een
39 6, 59| bezitten wij dan niet een erve met de wereld? hoe lang zal
40 7, 12| kwaad, en vol gevaar, en met arbeid zeer bezet.~
41 7, 26| vertoond worden, die nu met aarde overtogen is.~
42 7, 28| Jezus zal geopenbaard worden met degenen die bij hem zijn,
43 7, 32| stof degenen die daarin met stilte wonen, en de binnenkameren
44 7, 67| niet levend worden gemaakt, met degenen, die daarin erfenis
45 8, 2 | gemaakt wordt; zo is het ook met de stand der tegenwoordige
46 8, 9 | bewaard wordt, zal beide met elkander bewaard worden,
47 8, 14| gij dan die verderft, die met zo grote moeite is voortgebracht,
48 8, 22| Wier opmerking zich keert met wind en vuur; wiens woord
49 8, 24| gebed uws dienaars, en vat met uw oren de smeking van uw
50 8, 27| degenen, die uw getuigenissen met smarten onderhouden.~
51 8, 57| hebben zij de rechtvaardigen met voeten vertreden.~
52 9, 22| behouden worden, want ik heb ze met veel arbeid volmaakt.~
53 9, 25| ophouden, zo zal ik komen en met u spreken.~
54 9, 38| hart sprak, zo zag ik om met mijn ogen, en ik zag een
55 9, 38| zie, zij treurde en weende met luide stem, en zij was zeer
56 9, 46| 46 En ik voedde hem op met grote arbeid.~
57 10, 5 | bezig was, varen, en sprak met gramschap tot haar, en zeide:~
58 10, 7 | Want Sion onze moeder is met allerlei droefheid bedroefd,
59 10, 7 | allerlei droefheid bedroefd, en met nederheid vernederd, en
60 10, 12| mijns lijfs verloren, die ik met smarten gebaard en met droefheid
61 10, 12| ik met smarten gebaard en met droefheid voortgebracht
62 10, 14| Zo zeg ik u, gelijk gij met smarten gebaard hebt, zo
63 10, 19| 19 Toen sprak ik verder met haar en zeide:~
64 10, 25| het is geschied, toen ik met haar sprak, dat haar aangezicht
65 10, 27| verschrikte, en ik riep met luide stem, en zeide:~
66 10, 47| u gezegd heeft, dat zij met hem arbeid heeft opgebracht,
67 11, 4 | andere hoofden, en hij was met deze ook in rust.~
68 11, 5 | zag, en zie de arend vloog met zijn vleugelen en heerste
69 11, 19| 19 En zo ging het met al de andere, dat zij elk
70 11, 31| dit hoofd keerde zich om, met degenen die bij hem waren,
71 11, 32| over allen die de aarde met veel arbeid bewonen, en
72 11, 40| wereld heeft ingehouden met grote vrees, en het ganse
73 11, 40| vrees, en het ganse aardrijk met onbehoorlijke arbeid, en
74 11, 40| arbeid, en de aardbodem met zoveel bedrog heeft bewoond?~
75 12, 24| die daarin wonen; en dat met veel moeite boven allen
76 12, 26| zal sterven, en nochtans met smarten.~
77 12, 28| enen zal verslinden hem die met hem is, maar nochtans zal
78 12, 44| ware het ons, dat wij ook met de brand Sions verbrand
79 12, 45| gestorven zijn; en zij weenden met luider stem.~
80 13, 3 | ziet, een man werd gesterkt met de duizenden des hemels,
81 13, 11| 11 En het viel met geweld over de menigte,
82 13, 13| mensen tot hem, sommigen met een vrolijk aangezicht,
83 13, 20| verdragelijker dat men hierin kome met gevaar, en nu zie de dingen
84 13, 38| 38 Die met de vlam worden vergeleken;
85 13, 38| arbeid, door de wet, die met vuur wordt vergeleken.~
86 13, 58| 58 En dat hij de tijd, met hetgeen in de tijden teweeggebracht
87 14, 3 | Mozes verschenen, en heb met hem gesproken, als mijn
88 14, 9 | en zult voortaan verkeren met mijn raad, en met uws gelijken
89 14, 9 | verkeren met mijn raad, en met uws gelijken totdat de tijden
90 14, 24| busbomen tafelkens, en neem met u Sareas, Dabreas, Salemias,
91 14, 40| zo werd mijn hart vervuld met wetenschap, en de wijsheid
92 15, 11| Maar ik zal het uitvoeren met een geweldige hand, en een
93 15, 11| arm: en ik zal dat land met plagen slaan als tevoren,
94 15, 12| zijn fundamenten zullen met plagen geslagen worden,
95 15, 12| plagen geslagen worden, en met straffen, die God over hetzelve
96 15, 19| 19 De ene mens zal met de andere geen medelijden
97 15, 29| draken uit Arabië komen met vele wagenen, en gelijk
98 15, 30| bos: en zullen aankomen met grote kracht, en zullen
99 15, 31| omkeren, en tezamen spannen om met grote kracht die te vervolgen.~
100 15, 39| nemen, en zullen dat openen, met de wolk die het in zijn
101 15, 40| die vol onstuimigheid zijn met het gesternte zich verheffen,
102 15, 40| gehele aarde verschrikken met degenen, die daarop wonen,
103 15, 47| roemen op haar boelen, die met u altijd begeerd hebben
104 15, 62| vruchtdragend geboomte, met vuur verbranden.~
105 16, 12| 12 Het aardrijk beeft met zijn fundamenten; de zee
106 16, 12| baren zullen ontsteld worden met haar vissen, van het aanschijn
107 16, 32| degenen, die hun huizen met het zwaard doorzoeken.~
108 16, 33| en al zijn paden zullen met doornen bewassen, omdat
109 16, 48| 48 Want die hun handel met roof drijven, hoe zij hun
110 16, 70| 70 En die met hen eens zullen zijn, zullen
111 16, 78| een bos, en welks paden met doornen zijn bedekt, daar
|