Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
zeggen 19
zeggende 7
zegt 10
zeide 108
zeiden 1
zeidet 1
zeker 1
Frequency    [«  »]
111 met
109 der
108 op
108 zeide
106 hebben
106 hun
103 als

Het vierde boek Ezra

IntraText - Concordances

zeide

    Chapter, Verse
1 2, 44| Toen vroeg ik de engel en zeide: Wie zijn deze, Here?~ 2 2, 45| Welke mij antwoordde en zeide: Deze zijn het, die de sterfelijke 3 2, 46| 46 En ik zeide tot de engel: Wie is de 4 2, 47| En hij antwoordde mij en zeide: Het is de Zoon Gods, die 5 2, 48| 48 Toen zeide de engel tot mij: Ga en 6 3, 3 | vrees te spreken, en ik zeide:~ 7 4, 2 | 2 En zeide tot mij: Uw hart gaat veel 8 4, 3 | 3 En ik zeide: Ja mijn Here. En hij antwoordde 9 4, 5 | Zeg aan mij Here; en hij zeide tot mij: Ga heen, en weeg 10 4, 6 | 6 En ik antwoordde en zeide: Wie is er geboren die kan 11 4, 7 | 7 Toen zeide hij tot mij: Indien ik u 12 4, 7 | mij: Indien ik u vroeg en zeide: Hoeveel woningen zijn er 13 4, 10| 10 En hij zeide tot mij: Uw eigen dingen, 14 4, 12| 12 En ik zeide tot hem: Het ware beter 15 4, 13| Toen antwoordde hij mij, en zeide: Ik ging eens in een bos 16 4, 19| 19 Toen antwoordde ik en zeide: Zij hebben waarlijk beide 17 4, 20| En hij antwoordde mij en zeide: Gij hebt wèl geoordeeld, 18 4, 22| 22 Toen antwoordde ik, en zeide: Ik bid u Here, dat mij 19 4, 26| Toen antwoordde hij mij, en zeide: Indien gij veel onderzoekt, 20 4, 33| 33 En ik antwoordde en zeide: Hoe en wanneer zal dit 21 4, 34| Toen antwoordde hij, en zeide tot mij: Haast u niet om 22 4, 36| archangel antwoordde daarop, en zeide: Als dan, wanneer het getal 23 4, 38| 38 En ik antwoordde en zeide: O heersende Here, maar 24 4, 40| 40 En hij antwoordde, en zeide tot mij: Ga, en vraag een 25 4, 41| 41 En ik zeide: Neen, zij kan niet Here; 26 4, 41| zij kan niet Here; en hij zeide tot mij: In de hel zijn 27 4, 44| 44 En ik antwoordde en zeide: Heb ik genade in uw ogen 28 4, 47| 47 En hij zeide tot mij: Sta aan de rechterzijde, 29 4, 50| 50 En hij zeide tot mij: Denk bij u zelf, 30 4, 51| 51 En ik bad en zeide: Meent gij, dat ik tot in 31 4, 52| Toen antwoordde hij mij en zeide: Van de tekenen waarvan 32 5, 16| des volks, bij mij kwam en zeide tot mij:~ 33 5, 19| 19 En ik zeide tot hem: Ga van mij, en 34 5, 23| 23 En ik zeide: O heersende Here, uit alle 35 5, 32| 32 En hij zeide tot mij: Hoor mij, en ik 36 5, 33| 33 Toen zeide ik: Spreek mijn Here. En 37 5, 33| Spreek mijn Here. En hij zeide tot mij: Uw geest is te 38 5, 34| 34 En ik zeide tot hem: Neen Here, maar 39 5, 35| 35 En hij zeide tot mij: Dat kunt gij niet. 40 5, 36| 36 En hij zeide tot mij: Vertel mij de dingen 41 5, 40| 40 Toen zeide hij tot mij: Gelijk gij 42 5, 42| 42 En hij zeide tot mij: Ik wil mijn oordeel 43 5, 43| 43 En ik antwoordde en zeide: Kondt gij niet maken, dat 44 5, 44| 44 En hij antwoordde en zeide: Het schepsel kan de Schepper 45 5, 46| 46 En hij zeide tot mij: Vraag de baarmoeder 46 5, 47| 47 En ik zeide: Zij kan toch niet, maar 47 5, 48| 48 Toen zeide hij: Ik heb ook de baarmoeder 48 5, 50| 50 En ik vroeg en zeide: Dewijl gij mij de weg hebt 49 5, 51| Toen antwoordde hij, en zeide tot mij: Vraag degene die 50 5, 56| 56 En ik zeide: Ik bid u Here, indien ik 51 6, 1 | 1 EN hij zeide tot mij: Van toen af dat 52 6, 7 | 7 En ik antwoordde en zeide: Wat scheiding des tijds 53 6, 8 | 8 En hij zeide tot mij: Van Abraham tot 54 6, 11| 11 En ik antwoordde, en zeide: O heersende Here, indien 55 6, 13| 13 En hij antwoordde en zeide tot mij: Sta op uw voeten, 56 6, 18| 18 En zij zeide: Ziet de dagen komen, en 57 6, 38| 38 En ik zeide: O Here, Gij hebt in het 58 7, 2 | 2 En hij zeide tot mij: Sta op Ezra, en 59 7, 3 | 3 En ik zeide: Spreek mijn God! en hij 60 7, 3 | Spreek mijn God! en hij zeide tot mij: De zee is in een 61 7, 10| Het is zo Here; en hij zeide tot mij: Zo is ook het deel 62 7, 17| 17 En ik antwoordde en zeide: O heersende Heer, ziet 63 7, 19| 19 En hij zeide tot mij: Daar is geen rechter 64 7, 36| 36 En ik zeide: Abraham heeft eerst voor 65 7, 42| 42 En hij antwoordde en zeide tot mij: De tegenwoordige 66 7, 46| 46 Toen antwoordde ik, en zeide: Dit is mijn eerste en laatste 67 7, 57| 57 En hij antwoordde en zeide: Dit is de bedenking des 68 7, 59| volk, toen hij leefde, en zeide: Verkiest u het leven, opdat 69 7, 62| 62 En ik antwoordde en zeide: Ik weet Here dat de Allerhoogste 70 8, 1 | 1 EN hij antwoordde en zeide tot mij: De Allerhoogste 71 8, 4 | 4 En ik antwoordde en zeide: Nu dan mijn ziel, verslind 72 8, 20| hij werd opgenomen. En ik zeide: Here, die de eeuwigheid 73 8, 37| 37 En hij antwoordde en zeide tot mij: Gij hebt sommige 74 8, 42| 42 En ik antwoordde, en zeide: Indien ik genade gevonden 75 8, 46| 46 En hij antwoordde en zeide tot mij: De tegenwoordige 76 8, 62| zijn. En ik antwoordde, en zeide:~ 77 9, 1 | TOEN antwoordde hij, en zeide tot mij: Meet vlijtig de 78 9, 39| keerde mij tot haar, en zeide:~ 79 9, 40| bedroefd in uw geest? en zij zeide tot mij:~ 80 9, 42| 42 En ik zeide tot haar: Wat is u overkomen? 81 9, 43| 43 En zij zeide tot mij: Ik, uw dienstmaagd 82 10, 5 | met gramschap tot haar, en zeide:~ 83 10, 18| 18 En zij zeide tot mij: Ik zal dat niet 84 10, 19| sprak ik verder met haar en zeide:~ 85 10, 27| riep met luide stem, en zeide:~ 86 10, 30| stelde mij op mijn benen, en zeide tot mij:~ 87 10, 32| 32 En ik zeide: Omdat gij mij verlaten 88 10, 33| 33 En hij zeide tot mij: Sta als een man, 89 10, 33| zal u onderrichten. En ik zeide:~ 90 10, 37| En hij antwoordde mij, en zeide:~ 91 11, 7 | sprak tot zijn vederen, en zeide:~ 92 11, 36| hoorde een stem die tot mij zeide: Zie tegenover u, en merk 93 11, 37| uitgaf tot de arend, en zeide:~ 94 12, 3 | verdrukking mijner zinnen, en ik zeide tot mijn geest:~ 95 12, 7 | 7 En ik zeide: O heersende Here, indien 96 12, 10| 10 En hij zeide tot mij: Dit is de verklaring 97 12, 46| Toen antwoordde ik hen en zeide: Zijt goedsmoeds Israël! 98 13, 13| verschrikking, en ontwaakte en zeide:~ 99 13, 20| wolk. En hij antwoordde en zeide tot mij:~ 100 13, 51| 51 Toen zeide ik: O heersende Here, toon 101 13, 51| midden der zee opkwam. En hij zeide tot mij:~ 102 14, 2 | uit van het doornbos, en zeide: Ezra, Ezra! En ik zeide: 103 14, 2 | zeide: Ezra, Ezra! En ik zeide: Zie hier ben ik Here, en 104 14, 2 | op mijn voeten, en hij zeide tot mij:~ 105 14, 18| 18 En ik antwoordde, en zeide: Laat het voor u aangenaam 106 14, 23| En hij antwoordde mij en zeide: Ga en verzamel het volk, 107 14, 27| vergaderde al het volk, en zeide:~ 108 14, 45| Allerhoogste tot mij sprak, en zeide: Stel de eerste dingen,


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License