Chapter, Verse
1 1, 8 | af, en werp al het kwaad op hen, omdat zij mijn wet
2 2, 15| omhels uw kinderen; voed die op met blijdschap als een duif,
3 2, 19| rozen en leliën hebben, op welk ik uw kinderen met
4 2, 24| 24 Wees stil, en houd op, mijn volk, want uw rust
5 2, 25| voedster! kweek uw kinderen op, versterk hun voeten.~
6 2, 33| bevel ontvangen van de Here op de berg Oreb, dat ik tot
7 2, 38| 38 Rijst op, en staat, en ziet het getal
8 2, 42| 42 Ik Ezra zag op de berg Sion een grote hoop,
9 2, 43| en hij zette een kroon op een ieder van hun hoofden,
10 3, 1 | Babylon, en lag bekommerd op mijn bed, en mijn gedachten
11 3, 12| geschied, toen degenen, die op aarde woonden begonnen te
12 3, 35| 35 Of wanneer hebben die op aarde wonen voor u niet
13 4, 21| baren, alzo kunnen ook, die op de aarde wonen, alleen verstaan
14 4, 21| alleen verstaan hetgeen op de aarde is, en die in de
15 4, 21| in de hemel wonen hetgeen op de hoogte des hemels is.~
16 4, 39| zonden wil dergenen die op aarde wonen.~
17 5, 1 | dagen zullen komen, dat die op aarde wonen, zullen gegrepen
18 5, 6 | die niet verwachten die op de aarde wonen, en het gevogelte
19 5, 10| zal vermenigvuldigd worden op aarde.~
20 5, 15| met mij sprak, hield mij op, en versterkte mij, en stelde
21 5, 15| versterkte mij, en stelde mij op mijn voeten.~
22 5, 18| 18 Sta dan op, en nuttig spijs, en verlaat
23 5, 43| en die nog zijn zullen, op eenmaal zouden zijn, opdat
24 5, 44| voorkomen, noch de wereld op eenmaal dragen, die daarin
25 5, 45| schepsel, hetwelk geschapen is, op eenmaal levend gemaakt heb,
26 5, 45| het, zo kan het ook nu wel op eenmaal de tegenwoordige
27 5, 46| baart, waarom doet gij dat op verscheiden tijd? Bid haar
28 5, 46| haar dan dat zij er tien op eenmaal geve.~
29 6, 8 | tot mij: Van Abraham tot op Izaäk, toen Jakob en Ezau
30 6, 13| antwoordde en zeide tot mij: Sta op uw voeten, en hoor de volkomen
31 6, 14| nochtans zal de plaats waar gij op staat niet bewogen worden.~
32 6, 17| gehoord had, zo stond ik op mijn voeten, en ik hoorde,
33 6, 31| dingen dan deze verkondigen, op die dag dat ik ze gehoord
34 6, 38| het begin der schepping op de eerste dag gesproken
35 6, 41| 41 En op de tweede dag schiept gij
36 6, 42| zouden verzameld worden op het zevende deel der aarde,
37 6, 44| reuk, en deze alle zijn op de derde dag gemaakt.~
38 6, 45| 45 Op de vierde dag nu gebood
39 6, 47| 47 Op de vijfde dag zeidet gij
40 6, 51| het éne deel gegeven, dat op de derde dag was gedroogd,
41 6, 53| 53 Op de zesde dag geboodt gij
42 7, 2 | En hij zeide tot mij: Sta op Ezra, en hoor de woorden,
43 7, 7 | 7 De ingang is eng en op een steilte gelegen, zodat
44 7, 8 | vuur en het water, zodat op het pad niet meer dan een
45 7, 33| Allerhoogste zal geopenbaard worden op de rechterstoel, en de ellende
46 7, 57| des strijds, die de mens op aarde geboren, moet strijden,~
47 8, 12| 12 Gij brengt hem op door uw gerechtigheid, en
48 8, 17| overtredingen van ons die op aarde wonen;~
49 8, 27| 27 En let niet op het goddeloze der heidenen,
50 8, 27| goddeloze der heidenen, maar op degenen, die uw getuigenissen
51 8, 30| heb die lief, welke altijd op uw gerechtigheid en heerlijkheid
52 8, 41| 41 Want gelijk de landman op de aarde veel zaad zaait,
53 8, 63| niet getoond wanneer en op welke tijd.~
54 9, 24| 24 Zo zult gij gaan op een veld van bloemen, waarop
55 9, 27| zeven dagen, dat ik nederzat op het gras, en mijn hart werd
56 9, 38| gescheurd, en daar was as op haar hoofd.~
57 9, 46| 46 En ik voedde hem op met grote arbeid.~
58 10, 9 | betreuren van zo velen, die op haar wassen.~
59 10, 27| 27 En ik zag op, en ziet, de vrouw verscheen
60 10, 30| sterkte mij, en stelde mij op mijn benen, en zeide tot
61 10, 59| Allerhoogste die doen zal, die op aarde in de laatste dagen
62 11, 1 | droom, en zie een arend klom op van de zee, welke twaalf
63 11, 5 | zijn vleugelen en heerste op aarde, en over allen die
64 11, 6 | een van de schepselen die op aarde zijn.~
65 11, 7 | en ziet de arend stond op zijn klauwen, en sprak tot
66 11, 8 | tegelijk waken, een ieder slape op zijn plaats, en wake te
67 11, 12| rechterzijde stond een veder op, en zij heerste over de
68 11, 21| uit hen richtten zich ook op, maar verkregen de heerschappij
69 11, 25| vleugelen waren, meenden zich op te richten en heerschappij
70 11, 32| het voerde heerschappij op de aardbodem, over al de
71 11, 34| hoofden waren nog over, welke op gelijke wijze ook heersten
72 11, 36| Zie tegenover u, en merk op hetgeen gij ziet.~
73 11, 46| zijnde, en dat zij mag hopen op het oordeel en de barmhartigheid
74 12, 13| dagen komen, dat een rijk op aarde zal opstaan, en het
75 12, 26| namelijk dat een van hen op zijn bed zal sterven, en
76 12, 30| Allerhoogste behouden heeft tot op het einde, dit is een klein
77 12, 34| de ellende, namelijk die op mijn palen zullen ontkomen
78 13, 2 | ziet, daar stond een wind op van de zee, die al haar
79 13, 3 | zijn aangezicht keerde om op te merken, daar verschrikte
80 13, 9 | hief hij zijn hand niet op, en hield geen zwaard noch
81 13, 18| dingen die weggelegd zijn tot op de laatste dagen, en hetgeen
82 13, 29| te verlossen degenen, die op aarde zijn.~
83 13, 35| 35 Doch hij zal staan op de spits van de berg Sion.~
84 13, 44| hield de aderen der rivier op, totdat zij daarover gegaan
85 13, 52| zee zijn, zo zal niemand op de aarde kunnen zien mijn
86 13, 52| degenen, die bij hem zijn, dan op die dag.~
87 14, 1 | 1 EN het geschiedde op de derde dag, dat ik zat
88 14, 2 | ben ik Here, en ik stond op, op mijn voeten, en hij
89 14, 2 | ik Here, en ik stond op, op mijn voeten, en hij zeide
90 14, 4 | geleid, en heb hem gebracht op de berg Sinaï, en daar hield
91 15, 2 | 2 En maak dat zij op papier geschreven worden,
92 15, 21| 21 Gelijk zij tot op de huidige dag mijn uitverkorenen
93 15, 22| onschuldig bloed vergieten op aarde.~
94 15, 32| hun kracht, en zullen zich op de vlucht begeven.~
95 15, 33| 33 En een, op hen aankomende van het land
96 15, 36| grote vrees en beving zijn op aarde.~
97 15, 47| mogen behagen, en roemen op haar boelen, die met u altijd
98 15, 58| 58 En die op de bergen zijn, zullen van
99 16, 12| zee bruist van de diepte op, en haar baren zullen ontsteld
100 16, 14| niet wederkeren, totdat het op de aarde komt.~
101 16, 22| leeftocht zal goedkoop zijn op aarde, zodat zij zullen
102 16, 22| zullen de ongevallen spruiten op aarde, namelijk zwaard,
103 16, 23| 23 Want velen die op aarde wonen, zullen door
104 16, 40| ongevallen niet vertoeven op aarde te komen, en de wereld
105 16, 51| onderzoek doet over alle zonde op aarde.~
106 16, 54| want vurige kolen zal hij op het hoofd desgenen branden,
107 16, 59| de aarde gehangen heeft op de wateren door zijn woord.~
108 16, 61| waterfonteinen heeft gesteld, en op de spitsen der bergen watermeren,
|