71-kleur | klom-vermo | verne-zwijn
Chapter, Verse
501 11, 1 | droom, en zie een arend klom op van de zee, welke twaalf
502 16, 29| dichte bossen, en in de kloven der steenrotsen.~
503 16, 54| heeft gezondigd, want vurige kolen zal hij op het hoofd desgenen
504 5, 35| niet een graf, opdat ik de kommer Jakobs niet zou zien, en
505 2, 35| bereid voor de beloning des koninkrijks, want een altijddurend licht
506 16, 43| 43 Die koopmanschap doet, als een die geen nuttigheid
507 16, 42| als een die vliedt, en die koopt, als een die verliezen zal.~
508 12, 20| koningen opstaan, wier tijden kort en jaren snel zijn zullen,
509 11, 20| maar verdwenen nochtans in korte tijd.~
510 6, 3 | werden, en eer de bewogen krachten waren bevestigd, en eer
511 8, 31| wij en onze vaderen zijn krank van zulke gebreken, maar
512 2, 21| 21 Heel de verwonden en kranken; en spot niet met de kreupelen;
513 2, 21| kranken; en spot niet met de kreupelen; bescherm de verlamden;
514 2, 46| is de jongeling die hun kronen opzet, en palmtakken in
515 2, 43| allen, en hij zette een kroon op een ieder van hun hoofden,
516 9, 26| bloemen; en ik at van het kruid des akkers, en ik werd van
517 12, 51| bloemen des akkers, en uit de kruiden is mij spijs geworden in
518 6, 53| grote en kleine vee, en de kruipende gedierten.~
519 15, 10| mijn volk wordt als een kudde schapen ter slachting geleid,
520 1, 30| verzameld, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugelen verzamelt.
521 6, 32| gezindheid gezien, en uw kuisheid, die gij van de jeugd aan
522 8, 53| 53 De wortel des kwaads is ver van ulieden verzegeld,
523 7, 52| hebben, en wij toch in de kwaadste wegen gewandeld hebben?~
524 1, 15| zegt de almachtige Here: De kwakkel is u tot een teken geweest;
525 7, 51| der zekerheid, en wij toch kwalijk geleefd hebben?~
526 2, 25| 25 Gij, goede voedster! kweek uw kinderen op, versterk
527 5, 26| geschapen vee hebt gij u een lammetje voorzien,~
528 9, 17| landman is, zodanig is ook de landbouw; want het was de tijd der
529 13, 48| zijn deze, die binnen mijn landpalen gevonden worden.~
530 4, 15| opdat wij ook daar een ander landschap voor ons maken.~
531 7, 64| 64 En dat hij lankmoedig is; want hij bewijst lankmoedigheid
532 7, 33| ellende zal voorbijgaan, en de lankmoedigen zullen verzameld worden.~
533 7, 64| lankmoedig is; want hij bewijst lankmoedigheid aan degenen, die gezondigd
534 14, 14| werp van u de menselijke lasten, en trek uit de zwakke natuur,
535 1, 22| dorst hadt, en gij mijn naam lasterdet,~
536 1, 23| heb ik u geen vuur om uw lastering gegeven, maar ik legde hout
537 13, 33| hij tegen de andere had, laten varen.~
538 6, 22| volle kelders zullen haastig ledig gevonden worden,~
539 7, 25| 25 Daarom Ezra, het ledige is voor de ledigen, en het
540 7, 25| Ezra, het ledige is voor de ledigen, en het volle voor de vollen.~
541 8, 16| van uw erve, om welke ik leed draag, en van Israël, om
542 7, 59| sprak tot het volk, toen hij leefde, en zeide: Verkiest u het
543 7, 56| Want wij hebben, toen wij leefden, niet gedacht als wij de
544 7, 59| Verkiest u het leven, opdat gij leeft.~
545 16, 22| 22 Ziet de leeftocht zal goedkoop zijn op aarde,
546 1, 23| lastering gegeven, maar ik legde hout in het water, dat u
547 15, 1 | spreken, die ik in uw mond zal leggen, spreekt de Here,~
548 3, 17| gij zijn zaad uit Egypte leiddet, dat gij hem gebracht hebt
549 13, 13| sommigen gebonden, en sommigen leidende hen uit die zouden geofferd
550 1, 39| 39 Aan hetwelk ik tot leidslieden zal geven Abraham, Izaäk,
551 5, 24| aardbodems hebt gij u een lelie verkoren;~
552 2, 19| grote bergen, die rozen en leliën hebben, op welk ik uw kinderen
553 8, 27| 27 En let niet op het goddeloze der
554 4, 12| niet waren, dan dat wij nog levende zouden leven in goddeloosheid,
555 1, 3 | van Aäron, uit de stam van Levi: welke Ezra een gevangene
556 10, 22| priesters zijn verbrand, en onze Levieten zijn in gevangenis gegaan,
557 15, 20| en van het oosten, en van Libanon, om tegen zichzelf te keren,
558 16, 62| heeft in het midden des lichaams, en heeft hem de geest,
559 1, 37| verheugen, welke mij met de lichamelijke ogen wel niet zien, maar
560 1, 32| genomen en gedood hebt, en hun lichamen hebt gij verscheurd; welker
561 3, 7 | voortgekomen, en stammen, en lieden, en geslachten, welker getal
562 5, 40| vinden, noch de eigenlijke liefde, die ik mijn volk toegezegd
563 8, 47| gij mijn schepsel zoudt liefhebben meer dan ik: doch ik ben
564 5, 33| Israël; hebt gij dat volk liever, dan degene die het gemaakt
565 8, 16| Israël, om welke ik smart lijd, en van Jakob, om wie ik
566 7, 58| 58 Opdat hij lijde hetgeen gij gezegd hebt,
567 7, 52| om hen te beschermen, die lijdzaam geleefd hebben, en wij toch
568 10, 12| want ik heb de vrucht mijns lijfs verloren, die ik met smarten
569 13, 10| vurige wind, en uit zijn lippen een vlammende adem, en van
570 10, 22| snarenspel ligt daar neder, en de lofzang zwijgt stil, en onze vreugde
571 2, 42| loofden allen de Here met lofzangen;~
572 2, 42| niet tellen kon, en zij loofden allen de Here met lofzangen;~
573 8, 39| en aan het ontvangen des loons.~
574 4, 26| want de tijd dezer wereld loopt zeer haastig heen,~
575 6, 24| zullen in drie uren niet lopen.~
576 11, 37| brult, van het bos snel lopende, en ik zag dat hij een mensenstem
577 7, 44| 44 De onmatigheid is losgemaakt, en het ongeloof is afgesneden,
578 13, 57| heengegaan, de Allerhoogste zeer lovende en prijzende, vanwege de
579 12, 45| zijn; en zij weenden met luider stem.~
580 8, 5 | zijt overeengekomen toe te luisteren, en wilt profeteren, en
581 5, 27| aan dit volk waarin gij lust hadt.~
582 9, 45| dat God mij, uw dienst maagd verhoord heeft, en hij heeft
583 1, 23| water, dat u het water zoet maakte.~
584 5, 8 | gedierte zal wegtrekken, en de maandstondige vrouwen zullen wangedrochten
585 15, 25| wijkt gij kinderen uit hun macht: en bevlekt mijn heiligdom
586 2, 41| gewenst hebt, is vol. Bid de majesteit des Heren, dat uw volk geheiligd
587 1, 40| Zefanja, Haggaï, Zacharia, en Maleachi, die ook de engel des Heren
588 1, 19| met uw zuchten, en heb u manna tot spijs gegeven; gij hebt
589 4, 5 | gewicht des vuurs, of meet me het geblaas van de wind,
590 1, 3 | geweest is in het land der Meden, onder het koninkrijk van
591 9, 15| worden, gelijk de watergolf meerder is dan de droppel.~
592 12, 40| allen van de minste tot de meeste vergaderd, en zij zijn tot
593 16, 22| aarde, zodat zij zullen menen, dat hun vrede toebereid
594 5, 8 | plaatsen, en het vuur zal menigmaal te voorschijn komen, en
595 13, 41| land vertrekken, waar geen menselijk geslacht ooit tevoren gewoond
596 14, 14| gedachten; werp van u de menselijke lasten, en trek uit de zwakke
597 11, 37| lopende, en ik zag dat hij een mensenstem uitgaf tot de arend, en
598 1, 2 | van Hasaria, de zoon van Merasoth, de zoon van Sarchias, de
599 13, 3 | aangezicht keerde om op te merken, daar verschrikte alles
600 15, 36| 36 En de mest der mensen zal komen tot
601 9, 35| gedaan, of ontvangen is, meteen ook verbroken wordt, en
602 1, 39| Jakob, en Hosea, en Amos, en Micha, en Joël, en Obadja, en
603 12, 40| zo zijn zij allen van de minste tot de meeste vergaderd,
604 9, 9 | ontfermd worden, die mijn wegen misbruikt hebben, en die zullen in
605 4, 39| 39 Dat nu misschien om onzentwil de oogst der
606 13, 18| hetgeen deze overkomen zal, mitsgaders ook degenen die overgelaten
607 6, 33| en u te zeggen: Heb goede moed en vrees niet,~
608 2, 12| zullen noch arbeiden, noch moede worden.~
609 7, 12| geworden, en droevig, en moeilijk; ook weinig in getal, en
610 12, 8 | gij mijn ziel ten volle moogt vertroosten.~
611 8, 53| verzegeld, de zwakheid en mot is van voor u verborgen,
612 2, 20| de verlatenen; bekleed de naakten,~
613 3, 20| 20 Doch gij naamt van hen het boze hart niet
614 16, 31| degenen, die de wijngaard naarstig doorzoeken.~
615 5, 11| land zal het andere, dat naast gelegen is, vragen, en zeggen:
616 7, 1 | gezonden is, die de eerste nachten tot mij gezonden was.~
617 9, 19| geschapen zijn in deze wereld, nadat zij gemaakt was, verdorven
618 5, 19| tot hem: Ga van mij, en nader niet tot mij. En hij hoorde
619 14, 17| geweken en de leugen is naderbij gekomen, en nu zal het gezicht
620 1, 40| 40 En Nahum, en Habakuk, Zefanja, Haggaï,
621 4, 39| der rechtvaardigen niet nalate vervuld te worden, om der
622 6, 44| kleuren, die men niet kan namaken, en welriekende dingen van
623 3, 23| verwektet u een knecht, met name David.~
624 10, 22| Ons snarenspel ligt daar neder, en de lofzang zwijgt stil,
625 4, 8 | Ik ben in de afgrond niet nedergedaald, noch tot nog toe in de
626 10, 48| slaapkamer gestorven is, en nedergevallen; dit is de val, die Jeruzalem
627 10, 7 | droefheid bedroefd, en met nederheid vernederd, en is gans zeer
628 15, 42| 42 En zullen de steden nederwerpen, en de muren, en de bergen,
629 9, 27| geschied na zeven dagen, dat ik nederzat op het gras, en mijn hart
630 8, 20| verheven zijn, en in de lucht nederzien;~
631 10, 1 | slaapkamer ging, dat hij neergevallen en gestorven is.~
632 5, 34| droefheid gesproken; want mijn nieren drukken mij te aller ure,
633 1, 31| want uw feestdagen, en nieuwe maanden, en besnijdingen
634 3, 15| gezegd, dat gij zijn zaad nimmermeer zoudt verlaten; deze hebt
635 3, 11| hen overblijven, namelijk Noach met zijn huisgezin, en uit
636 7, 65| want hij wil geven naar dat nodig is.~
637 5, 18| 18 Sta dan op, en nuttig spijs, en verlaat ons niet,
638 16, 43| koopmanschap doet, als een die geen nuttigheid daaruit zal genieten, en
639 1, 39| Amos, en Micha, en Joël, en Obadja, en Jona,~
640 10, 45| zijn geweest, dat nog geen offerande in dezelve was geofferd.~
641 3, 24| wierook en offeranden zou offeren.~
642 16, 39| zo vertoeven zij niet een ogenblik;~
643 16, 30| 30 Gelijk als in een olijfhof aan elke boom drie of vier
644 16, 30| aan elke boom drie of vier olijven overig zijn,~
645 4, 23| die onder ons dagelijks omgaan: namelijk, waarom Israël
646 1, 11| en al hun vijanden heb ik omgebracht.~
647 15, 31| indachtig, en zullen zich omkeren, en tezamen spannen om met
648 15, 44| gezamenlijk tot deze komen en die omlegeren, en zullen dat gesternte
649 16, 71| plaats tot plaats, en in de omliggende steden zal grote opstand
650 7, 54| 54 Want wij hebben in onaangename plaatsen gewandeld.~
651 8, 21| onmetelijk, en wiens heerlijkheid onbegrijpelijk is; voor wie het heerleger
652 11, 40| en het ganse aardrijk met onbehoorlijke arbeid, en de aardbodem
653 6, 22| plaatsen zullen haastig als onbezaaide gezien worden, en de volle
654 8, 60| hen gemaakt heeft, en zijn ondankbaar geweest tegen die, die hun
655 11, 6 | dingen hem onder de hemel onderdanig waren, en niemand wedersprak
656 8, 12| door uw gerechtigheid, en onderricht hem in uw wet en tuchtigt
657 6, 41| hebt die bevolen, dat zij onderscheid zou maken tussen de wateren,
658 12, 8 | knecht, de verklaring en onderscheiding van dit gruwzaam gezicht,
659 12, 19| dat gij gezien hebt acht onderste vleugelen, die vast waren
660 6, 19| van hen zal beginnen te onderzoeken, wie met hun ongerechtigheid
661 15, 4 | 4 Want al de ongelovigen zullen in hun ongeloof sterven.~
662 15, 3 | bekommert u niet over de ongelovigheid der tegensprekers.~
663 15, 5 | spreekt de Here, ik zal ongelukken over de aardbodem zenden,
664 15, 59| 59 O ongelukkigen, gij zult over de zee wijken,
665 2, 8 | 8 Wee u Assur! die de ongerechtigen bij u verbergt; gij boos
666 15, 16| 16 Want daar zal ongestadigheid zijn in de mensen, en de
667 16, 18| bevreesd worden; het begin des ongevals, en zij zullen allen beven.~
668 7, 27| ieder, die van de voorzegde onheilen bevrijd is, zal mijn wonderen
669 8, 21| 21 Wiens troon onmetelijk, en wiens heerlijkheid onbegrijpelijk
670 6, 44| en welriekende dingen van onnaspeurlijke reuk, en deze alle zijn
671 11, 45| klauwen, noch uw geheel onnut lichaam,~
672 8, 47| dikmaals genaderd, maar de onrechtvaardige nooit.~
673 13, 4 | uit zijn mond ging, daar ontbrandden allen die daar hoorden,
674 8, 47| 47 Want u ontbreekt nog veel, dat gij mijn schepsel
675 8, 45| maar spaar uw volk, en ontferm u over uw erfdeel; want
676 9, 9 | 9 Dan zullen niet ontfermd worden, die mijn wegen misbruikt
677 10, 22| aangeroepen wordt is bijna ontheiligd, en onze kinderen hebben
678 7, 55| aangezichten dergenen, die zich onthouden hebben, blinken zullen boven
679 6, 21| zwangere vrouwen zullen ontijdig kinderen baren van drie
680 10, 6 | treuren niet? en wat ons ontmoet?~
681 15, 59| u zal daar weder ongeval ontmoeten.~
682 4, 42| van de nood der geboorte ontslagen te worden, zo haast deze
683 12, 18| geen kleine twisten zullen ontstaan en het zal in gevaar staan
684 14, 25| hier, zo zal ik in uw hart ontsteken een licht des verstands,
685 6, 37| Want mijn geest werd zeer ontstoken en mijn ziel werd beangst.~
686 3, 29| gezien) zo is mijn hart mij ontvallen.~
687 8, 43| of uw regen intijds niet ontvangt, of indien het door de veelheid
688 9, 7 | door zijn werken zal kunnen ontvlieden, en door het geloof waarmee
689 7, 31| dat de wereld die nog niet ontwaakt is, zal opgewekt worden,
690 12, 31| die gij zaagt uit het bos ontwaken, en brullen, en spreken,
691 7, 53| getoond wordt, welks vrucht onverderfelijk blijft, waarin zekerheid
692 5, 39| 39 Maar ik ben onverstandig, en hoe zou ik van die dingen
693 14, 45| laat deze de waardigen en onwaardigen lezen.~
694 4, 35| wanneer zal de vrucht des oogstes van onze beloning komen?~
695 13, 41| geen menselijk geslacht ooit tevoren gewoond had.~
696 7, 30| gelijk in de voorgaande oordelen, zodat niemand zal overgelaten
697 9, 6 | tijden des Allerhoogsten openbare beginselen in wonderen en
698 13, 21| gezicht zeggen, en zal u openbaren hetgeen waarvan gij gesproken
699 15, 39| overhand nemen, en zullen dat openen, met de wolk die het in
700 5, 8 | 8 De aarde zal opengaan in vele plaatsen, en het
701 6, 20| tekenen doen; De boeken zullen opengedaan worden voor het aangezicht
702 1, 20| als u dorstte, de rots opengehouwen? en de wateren zijn daaruit
703 2, 36| heerlijkheid; ik betuig dit openlijk voor mijn Zaligmaker.~
704 13, 36| komen, en het zal bereid en opgebouwd aan allen vertoond worden,
705 10, 47| zij met hem arbeid heeft opgebracht, dit was de woning binnen
706 14, 41| 41 En mijn mond werd opgedaan, en werd niet meer toegedaan.~
707 6, 4 | de hoogte der lucht werd opgeheven, en eer de maat der hemelen
708 4, 8 | ik ben in de hemel nooit opgeklommen.~
709 10, 23| is van zijn heerlijkheid opgelost, want zij is ook overgegeven
710 8, 20| woorden van Ezra, eer hij werd opgenomen. En ik zeide: Here, die
711 6, 5 | zondigen, afkerig werden, en opgetekend waren die het geloof tot
712 2, 3 | 3 Met vreugde heb ik u opgevoed, en ik heb u met rouw en
713 11, 29| dat het middelste was, opgewaakt, want dit was groter dan
714 10, 3 | 3 En toen zij allen ophielden mij te troosten, opdat ik
715 9, 19| door een oogst, die niet ophoudt, en door een wet die niet
716 13, 25| gij hebt gezien een man opklimmend uit het midden der zee.~
717 8, 43| verloren gaat indien het niet opkomt, of uw regen intijds niet
718 8, 22| 22 Wier opmerking zich keert met wind en vuur;
719 15, 51| boelen, u niet zullen kunnen opnemen.~
720 16, 71| omliggende steden zal grote opstand zijn tegen degenen, die
721 4, 15| en zeiden: Komt, laat ons optrekken, en de bossen des velds
722 6, 41| wateren, zodat een deel opwaarts zou trekken, en een deel
723 7, 35| worden; de gerechtigheid, zal opwaken en de ongerechtigheid zal
724 2, 16| 16 En ik zal de doden opwekken uit hun plaatsen, en uit
725 2, 46| jongeling die hun kronen opzet, en palmtakken in de handen
726 6, 5 | men de tegenwoordige jaren opzocht, en eer de vonden dergenen,
727 13, 26| verlossen, en hij zal tot orde brengen degenen, die overgelaten
728 8, 14| uw bevel gemakkelijk te ordineren, dat behouden worde hetgeen
729 2, 33| ontvangen van de Here op de berg Oreb, dat ik tot Israël gaan
730 7, 30| wereld zal wederkeren tot het oude stilzwijgen, zeven dagen
731 5, 53| die omtrent de tijd des ouderdoms geboren worden, als de baarmoeder
732 4, 48| zag, en zie een gloeiende oven ging voor mij heen, en als
733 4, 48| voorbijging, zo zag ik dat de rook overbleef.~
734 8, 5 | 5 Want gij zijt overeengekomen toe te luisteren, en wilt
735 13, 40| rivier gevoerd, en zij zijn overgebracht in een ander land.~
736 6, 34| 34 En overhaast u niet, om de voorgaande
737 6, 57| geacht zijn, beginnen ons te overheersen en te verslinden.~
738 14, 46| de wijzen onder het volk overlevert.~
739 16, 50| deugdzame vrouw ijvert tegen een overspeelster,~
740 5, 16| nacht, dat Salathiël, de overste des volks, bij mij kwam
741 15, 33| bezetten, en zal een uit hun Oversten ternederhouwen, en daar
742 7, 26| worden, die nu met aarde overtogen is.~
743 3, 29| want mijn ziel heeft vele overtreders dit dertigste jaar nu gezien)
744 8, 17| voor hen; want ik zie de overtredingen van ons die op aarde wonen;~
745 12, 33| geschieden, als hij hen zal overtuigd hebben, dat hij hen zal
746 5, 9 | zullen elkander met krijg overvallen, dan zal de kennis verborgen
747 4, 50| de maat, die voorbij is, overvloediger, doch de druppelen en de
748 4, 31| 31 Nu overweegt gij bij u zelf, wat een
749 15, 16| en de een zal de ander overweldigen, en zullen naar hun koning
750 16, 77| toe dat uw zonden niet het overwicht hebben, en dat uw misdaden
751 7, 58| overwonnen wordt, maar indien hij overwint, zo zal hij ontvangen hetgeen
752 15, 2 | 2 En maak dat zij op papier geschreven worden, want
753 2, 9 | 9 Welker land in pekschollen, en ashopen ligt, zo zal
754 16, 48| huizen, en bezittingen, en personen meer versieren,~
755 15, 46| en een eer zijt van haar persoon,~
756 1, 3 | Artaxerxes, de koning der Perzen.~
757 15, 49| en honger, en zwaard, en pest, opdat uw huizen verwoest
758 16, 13| boog spant is sterk; zijn pijlen zijn scherp die door hem
759 13, 37| hun kwade gedachten, en pijnigingen, waarmee zij zullen beginnen
760 1, 2 | van Abisua, de zoon van Pinehas, de zoon van Eleazar;~
761 8, 41| zaad zaait, en vele planten plant, maar alle die in de tijd
762 8, 41| veel zaad zaait, en vele planten plant, maar alle die in
763 3, 19| heerlijkheid ging door vier poorten, namelijk door het vuur,
764 1, 13| gegeven, en Aäron tot een priester.~
765 10, 22| smaadheid geleden, en onze priesters zijn verbrand, en onze Levieten
766 13, 57| Allerhoogste zeer lovende en prijzende, vanwege de wonderen die
767 1, 1 | 1 HET tweede boek van de profeet Ezra, de zoon van Barajas,
768 8, 5 | toe te luisteren, en wilt profeteren, en u is niet meer tijds
769 15, 1 | mijns volks de woorden der profetie spreken, die ik in uw mond
770 1, 11| heb ik de volken van twee provinciën, van Tyrus namelijk en van
771 15, 30| 30 Namelijk de Karmaniërs razende in hun toorn, en zij zullen
772 8, 18| de snelheid gehoord des Rechters, die komende is.~
773 7, 33| geopenbaard worden op de rechterstoel, en de ellende zal voorbijgaan,
774 12, 29| hoofd gingen, dat aan de rechterzijd was,~
775 10, 16| zo gij de bepalingen Gods rechtvaardigt, en zijn raad intijds aanneemt,
776 13, 58| tijden teweeggebracht werd, regeert. En ik zat aldaar drie dagen.~ ~ ~
777 8, 43| het door de veelheid des regens verderft,~
778 13, 45| was een weg van een lange reis van anderhalf jaar, daarom
779 6, 44| dingen van onnaspeurlijke reuk, en deze alle zijn op de
780 11, 25| waren, meenden zich op te richten en heerschappij te verkrijgen.~
781 4, 18| 18 Indien gij nu een richter waart van deze, wie zoudt
782 11, 21| 21 Want enige uit hen richtten zich ook op, maar verkregen
783 13, 11| dan alleen stof, en sterk riekende rook; en ik zag het, en
784 5, 1 | gegrepen worden, in grote rijkdom, en de weg der waarheid
785 16, 27| 27 De druif zal rijp worden, en wie zal ze treden?
786 2, 38| 38 Rijst op, en staat, en ziet het
787 15, 8 | hun goddeloosheid, die zij roekeloos begaan, en zal niet verdragen
788 15, 47| zouden mogen behagen, en roemen op haar boelen, die met
789 15, 8 | onschuldig en rechtvaardig bloed roept tot mij; en de zielen der
790 4, 37| geteld, en hij beweegt en roert het niet, totdat de voorzegde
791 2, 45| het, die de sterfelijke rok hebben afgelegd, en de onsterfelijke
792 1, 20| niet, als u dorstte, de rots opengehouwen? en de wateren
793 16, 61| uit te geven van de hoge rotssteen, om het aardrijk te bevochtigen.~
794 2, 3 | opgevoed, en ik heb u met rouw en droefheid verloren: want
795 2, 19| zeven grote bergen, die rozen en leliën hebben, op welk
796 1, 1 | van Helkia, de zoon van Sadania, de zoon van Zadok, de zoon
797 5, 16| in de tweede nacht, dat Salathiël, de overste des volks, bij
798 14, 24| neem met u Sareas, Dabreas, Salemias, Echanus, en Asiël, deze
799 13, 40| van de koning Hosea, die Salmanasser de koning der Assyriërs
800 11, 30| de twee hoofden hiermee samengevoegd waren.~
801 7, 37| ten tijde van Achan en Samuël.~
802 7, 40| voor het volk ten tijde van Sanherib, en anderen, velen voor
803 1, 2 | van Merasoth, de zoon van Sarchias, de zoon van Hazzi, de zoon
804 14, 24| tafelkens, en neem met u Sareas, Dabreas, Salemias, Echanus,
805 3, 34| ongerechtigheden in een schaal, en dergenen daartegen die
806 16, 66| 66 En gij zult schaamrood worden, als uw zonden voor
807 15, 39| had, en het gesternte zal schade lijden dat opkwam, om verschrikking
808 15, 6 | de ganse aarde, en haar schadelijke werken zijn vervuld geworden.~
809 2, 6 | 6 Dat gij hen te schande brengt, en hun moeder ten
810 6, 2 | eer het licht der bliksems scheen, en eer de fundamenten van
811 6, 7 | antwoordde en zeide: Wat scheiding des tijds zal er zijn? of
812 5, 44| zeide: Het schepsel kan de Schepper niet voorkomen, noch de
813 16, 13| sterk; zijn pijlen zijn scherp die door hem geschoten worden.
814 6, 41| 41 En op de tweede dag schiept gij de lucht van het firmament,
815 5, 4 | zon des nachts haastig zal schijnen, en de maan driemaal in
816 6, 45| gij, dat worden zou het schijnsel der zon, het licht der maan,
817 6, 3 | 3 En eer de schone bloemen gezien werden, en
818 5, 30| 30 En of gij schoon uw volk haattet, zo moest
819 14, 42| mannen verstand, dat zij schreven de dingen die in verrukkingen
820 12, 37| 37 Daarom schrijf al deze dingen, die gij
821 15, 33| ternederhouwen, en daar zal vrees en schrik in hun leger zijn, en twist
822 15, 28| 28 Ziet een schrikkelijk gezicht, en zijn aankomst
823 1, 8 | 8 Doch schud gij het haar uws hoofds
824 3, 18| Daar boogt gij de hemel, en schuddet de aarde; gij bewoogt de
825 8, 21| het heerleger der engelen sidderend staat.~
826 1, 11| van Tyrus namelijk en van Sidon, verstrooid, en al hun vijanden
827 2, 39| zijn overgegaan, die hebben sierlijke klederen van de Here ontvangen.~
828 15, 38| En daarna zullen er grote slagregenen komen van het zuiden en
829 11, 8 | tegelijk waken, een ieder slape op zijn plaats, en wake
830 10, 60| 60 En ik sliep die nacht, en de volgende,
831 4, 23| Israël de heidenen tot een smaad is overgegeven, en waarom
832 6, 44| van velerlei begeerlijke smaak, en bloemen van kleuren,
833 9, 24| velds, en zult geen vlees smaken, en geen wijn drinken, maar
834 7, 8 | Tussen deze nu is alleen een smal pad gelegd, namelijk tussen
835 11, 3 | en dat zij tot kleine en smalle vederkens werden.~
836 8, 24| dienaars, en vat met uw oren de smeking van uw maaksel.~
837 10, 22| 22 Ons snarenspel ligt daar neder, en de lofzang
838 8, 18| 18 Maar ik heb de snelheid gehoord des Rechters, die
839 16, 44| zo ook die een wijngaard snijdt, als een die de druiven
840 11, 45| gruwelijke vleugelen, noch uw snode vederkens, noch uw boze
841 7, 36| Abraham heeft eerst voor de Sodomieten gebeden, en Mozes voor de
842 8, 45| vertoorn u niet over ons, maar spaar uw volk, en ontferm u over
843 3, 30| duldt als zij zondigen, en spaart als zij goddeloosheid bedrijven,
844 15, 31| zich omkeren, en tezamen spannen om met grote kracht die
845 16, 13| rechterhand, die de boog spant is sterk; zijn pijlen zijn
846 6, 56| zij zijn vergeleken met speeksel, en hun menigte hebt gij
847 13, 35| Doch hij zal staan op de spits van de berg Sion.~
848 16, 61| heeft gesteld, en op de spitsen der bergen watermeren, om
849 5, 43| opdat gij uw oordeel te spoediger vertoondet?~
850 4, 24| de wereld zijn gegaan als sprinkhanen, en ons leven verbaasdheid
851 16, 22| dan zullen de ongevallen spruiten op aarde, namelijk zwaard,
852 1, 3 | De zoon van Aäron, uit de stam van Levi: welke Ezra een
853 5, 5 | het hout druipen, en de steen zal zijn stem geven, en
854 16, 29| bossen, en in de kloven der steenrotsen.~
855 7, 7 | ingang is eng en op een steilte gelegen, zodat er ter rechterzijde
856 10, 4 | treuren en te vasten totdat ik sterf.~
857 7, 15| gij beroerd, dewijl gij sterfelijk zijt?~
858 2, 45| zeide: Deze zijn het, die de sterfelijke rok hebben afgelegd, en
859 10, 34| opdat ik niet zonder oorzaak sterve.~
860 16, 18| begin des hongers, en veel stervens; het begin der krijgen,
861 7, 30| wederkeren tot het oude stilzwijgen, zeven dagen lang, gelijk
862 8, 2 | kan worden, maar weinig stofs waaruit het goud gemaakt
863 6, 48| 48 Want dat stomme water zonder ziel, bracht
864 6, 44| 44 Want van stonden aan kwam er een ontelbare
865 7, 47| en als zij dood zijn de straf te verwachten?~
866 1, 13| den beginne heb ik u vaste straten gemaakt. Mozes heb ik u
867 14, 14| 14 En doe van u weg de strefelijke gedachten; werp van u de
868 11, 2 | En ik zag, en ziet, hij strekte zijn vleugelen uit over
869 7, 57| Dit is de bedenking des strijds, die de mens op aarde geboren,
870 15, 23| zondaars als aangestoken stro.~
871 15, 60| zij de verslagen stad in stukken stoten, en zullen een gedeelte
872 16, 1 | en Azië! wee u Egypte en Syrië!~
873 2, 11| nemen, en zal hun de eeuwige tabernakelen geven, die ik genen bereid
874 14, 24| bereid u veel busbomen tafelkens, en neem met u Sareas, Dabreas,
875 11, 8 | 8 Gij zult niet allen tegelijk waken, een ieder slape op
876 11, 36| stem die tot mij zeide: Zie tegenover u, en merk op hetgeen gij
877 5, 29| vertreden, die uw beloften tegenspraken, en die uw verbonden niet
878 15, 3 | over de ongelovigheid der tegensprekers.~
879 11, 11| 11 En ik telde zijn vederen, die tegen
880 10, 21| altaar verbroken, en onze tempel verstoord,~
881 7, 45| maken die verloren is, noch tenonderbrengen, die overwonnen heeft.~
882 15, 33| zal een uit hun Oversten ternederhouwen, en daar zal vrees en schrik
883 13, 58| met hetgeen in de tijden teweeggebracht werd, regeert. En ik zat
884 7, 68| werden verlicht, zo zou het tienduizendste deel der mensen niet levend
885 14, 41| opgedaan, en werd niet meer toegedaan.~
886 5, 13| tekenen u te zeggen is mij toegelaten, en zo gij weder bidt en
887 14, 39| een volle beker werd mij toegereikt. Deze was vol, als van water,
888 6, 20| die begint te vergaan zal toegezegeld worden, zo zal ik deze tekenen
889 7, 16| ter harte genomen hetgeen toekomend is, maar hetgeen tegenwoordig
890 8, 6 | Here, zo gij uw knecht niet toelaat, dat wij voor uw aanschijn
891 7, 32| zielen wedergeven, die hun toevertrouwd zijn.~
892 9, 29| wanneer zij uit Egypte togen, en hebt hun ernstig gezegd:~
893 13, 10| vlammende adem, en van zijn tong liet hij uitgaan vonken
894 8, 23| afgronden uitdroogt; en wiens toom de bergen doet verdwijnen,
895 14, 5 | vertelde hem vele wonderen, en toonde hem de verborgenheden en
896 16, 27| rijp worden, en wie zal ze treden? want in alle plaatsen zal
897 14, 14| de menselijke lasten, en trek uit de zwakke natuur, en
898 6, 41| zodat een deel opwaarts zou trekken, en een deel beneden zou
899 16, 2 | 2 Trekt zakken en harige klederen
900 8, 21| 21 Wiens troon onmetelijk, en wiens heerlijkheid
901 10, 20| er al ongevallen Sions! Troost u dan om de bedroefdheid
902 1, 8 | volk, dat zich niet laat tuchtigen.~
903 8, 12| onderricht hem in uw wet en tuchtigt hem door uw wijsheid.~
904 14, 44| veertig dagen geschreven tweehonderdenvier boeken.~
905 15, 33| schrik in hun leger zijn, en twist tegen hun koningen.~
906 12, 18| van dit rijk geen kleine twisten zullen ontstaan en het zal
907 7, 69| uitwiste de menigte der twistingen,~
908 1, 11| van twee provinciën, van Tyrus namelijk en van Sidon, verstrooid,
909 8, 23| aanschouwen de afgronden uitdroogt; en wiens toom de bergen
910 12, 25| brengen, en deze tot het uiterste toe zullen volbrengen.~
911 13, 10| en van zijn tong liet hij uitgaan vonken en onweder, en deze
912 12, 17| en die gij gehoord hebt, uitgaande niet uit zijn hoofden, maar
913 11, 37| zag dat hij een mensenstem uitgaf tot de arend, en zeide:~
914 4, 7 | firmament? of welke zijn de uitgangen van het Paradijs?~
915 1, 21| heb onder u vette landen uitgedeeld; de Kanaänieten, Feresieten,
916 1, 21| ik van voor uw aanschijn uitgedrevan. Wat zou ik nog meer doen?
917 13, 36| berg zonder handen werd uitgehouwen.~
918 13, 37| bestraffen, die de volken uitgevonden hebben, namelijk deze hun
919 16, 68| bedrijven, zo zal God u uitleiden, en van alle ongeval bevrijden.~
920 15, 60| deel van uw heerlijkheid uitroeien, en zo tot het verwoeste
921 10, 10| verderve, en hun menigte is tot uitroeiing.~
922 16, 60| 60 Die de hemel uitspant als een gewelf; bij heeft
923 15, 40| zullen over alle hoge en uitstekende plaatsen een gruwzaam gesternte
924 6, 54| voort, ook het volk dat gij uitverkoren hebt.~
925 15, 11| 11 Maar ik zal het uitvoeren met een geweldige hand,
926 5, 7 | van Sodom zal haar vissen uitwerpen, en zal des nachts een stem
927 13, 19| gekomen, gelijk deze dromen uitwijzen.~
928 7, 69| woord zijn geheeld, en niet uitwiste de menigte der twistingen,~
929 16, 39| haar baren nabij is, een uur, twee of drie tevoren, zo
930 15, 57| verdelgd worden, en al de uwen zullen in het veld door
931 8, 28| gedenk niet aan degenen, die vals voor u hebben gewandeld,
932 6, 56| druppel, die van een vat valt.~
933 1, 13| in den beginne heb ik u vaste straten gemaakt. Mozes heb
934 6, 1 | eer de einden der wereld vaststonden, en eer de winden tezamen
935 11, 12| de rechterzijde stond een veder op, en zij heerste over
936 8, 53| De wortel des kwaads is ver van ulieden verzegeld, de
937 3, 8 | wonderlijke dingen voor u, verachtte uw geboden.~
938 9, 12| het niet verstonden, maar verachtten het, deze moeten het na
939 4, 24| sprinkhanen, en ons leven verbaasdheid is en vrees, en wij niet
940 12, 39| 39 Maar verbeid gij hier nog andere zeven
941 2, 8 | die de ongerechtigen bij u verbergt; gij boos volk, gedenk wat
942 16, 20| gezonden, als geselen ter verbetering.~
943 8, 34| geslacht, dat gij daartegen zo verbitterd zoudt zijn?~
944 12, 36| waardig geacht, om deze verborgenheid des Allerhoogsten te weten.~
945 13, 11| bereid was om te strijden, en verbrandde hen allen, zodat van de
946 15, 62| vruchtdragend geboomte, met vuur verbranden.~
947 16, 51| beschuldigen, als die komt, welke verdedigt degenen, die onderzoek doet
948 14, 11| eeuw is in twaalf delen verdeeld, en de tien zijn voorbij,
949 1, 16| getriumfeerd in mijn naam over de verdelging uwer vijanden, maar nog
950 14, 13| onder hen, en laat alle verderfelijkheid varen.~
951 10, 10| wandelen bijna allen ten verderve, en hun menigte is tot uitroeiing.~
952 7, 22| zichzelf ijdele gedachten verdicht.~
953 13, 28| en zijn geweld nochtans verdierf de ganse menigte die gekomen
954 3, 9 | wereld bewoonden, en gij verdierft ze.~
955 5, 36| druppelen, en maak mij de verdorde bloemen wederom groen.~
956 15, 50| kracht zal als een bloem verdorren, wanneer de hitte zal opgaan,
957 13, 20| 20 Maar nochtans, is het verdragelijker dat men hierin kome met
958 16, 8 | en wie is er die het zal verdrijven?~
959 5, 45| gemaakt heb, en het schepsel verdroeg het, zo kan het ook nu wel
960 11, 42| gij hebt de zachtmoedige verdrukt, en die in rust waren beledigd,
961 11, 33| middelste hoofd haastig verdween, en dat ook gelijk de vleugelen.~
962 9, 45| mijn medeburgers, en wij vereerden de almachtige God zeer.~
963 5, 36| nog niet zijn gekomen: en vergader mij de verstrooide druppelen,
964 13, 34| ontelbare menigte zal bijeen vergaderen, alsof zij wilden komen
965 7, 68| 68 En hij vergeeft; want indien hij niet vergaf
966 16, 68| laat af van uw zonden, en vergeet uw ongerechtigheden eeuwig
967 15, 55| schoot, daarom zult gij vergelding ontvangen.~
968 5, 42| mijn oordeel met een cirkel vergelijken; gelijk de laatste geen
969 8, 53| naar de hel gevlucht in vergetelheid.~
970 15, 22| degenen, die onschuldig bloed vergieten op aarde.~
971 15, 35| het bloed door het zwaard vergoten, zal tot de buik toe vloeien.~
972 10, 43| ongeval haars zoons een verhaal gedaan heeft, is dit de
973 5, 42| alzo is de eerste geen verhaasting.~
974 1, 37| kinderen zich met blijdschap verheugen, welke mij met de lichamelijke
975 2, 37| u aangeprezen wordt, en verheugt u, dankzeggende degene die
976 4, 17| stond vast, en heeft die verhinderd.~
977 2, 43| hoofden, en hij werd meer verhoogd: zodat ik mij zeer verwonderde.~
978 8, 24| 24 Verhoor het gebed uws dienaars,
979 1, 26| aanroepen, zo zal ik u niet verhoren, want gij hebt uw handen
980 14, 14| u om uit deze tijden te verhuizen.~
981 14, 9 | allen, en zult voortaan verkeren met mijn raad, en met uws
982 7, 59| toen hij leefde, en zeide: Verkiest u het leven, opdat gij leeft.~
983 12, 12| niet verklaard, doch nu verklaar ik het u.~
984 12, 12| 12 Maar het is hem niet verklaard, doch nu verklaar ik het
985 8, 36| gerechtigheid en uw goedheid verkondigd worden, Here, wanneer gij
986 16, 42| 42 Die verkoopt zij als een die vliedt,
987 11, 46| Opdat de gehele aarde weder verkwikt worde, en tot zichzelf kome,
988 2, 21| de kreupelen; bescherm de verlamden; en laat de blinden komen
989 2, 20| geef de armen; bescherm de verlatenen; bekleed de naakten,~
990 3, 23| 23 Alzo verliepen de tijden, en de jaren werden
991 16, 42| en die koopt, als een die verliezen zal.~
992 7, 24| veracht, en zijn beloften verloochend, en hebben zijn rechten
993 14, 29| Egypte, en zijn daaruit verlost geworden.~
994 14, 19| bestraffen. Doch wie zal die vermanen, die hierna zullen geboren
995 13, 10| deze allen zijn te zamen vermengd geworden, namelijk de vurige
996 5, 27| 27 En uit alle vermenigvuldigde volken hebt gij u een volk
997 3, 12| aarde woonden begonnen te vermenigvuldigen, en vele kinderen verkregen,
998 12, 5 | 5 Ziet, ik ben nog vermoeid in mijn gemoed, en ik ben
999 2, 28| zij zullen tegen u niet vermogen, spreekt de Here.~
1000 16, 11| dreigen, en wie zal niet gans vermorzeld worden van zijn aanschijn?~
|