Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library

Het vierde boek Ezra

IntraText - Concordances

(Hapax - words occurring once)


71-kleur | klom-vermo | verne-zwijn

     Chapter, Verse
501 11, 1 | droom, en zie een arend klom op van de zee, welke twaalf 502 16, 29| dichte bossen, en in de kloven der steenrotsen.~ 503 16, 54| heeft gezondigd, want vurige kolen zal hij op het hoofd desgenen 504 5, 35| niet een graf, opdat ik de kommer Jakobs niet zou zien, en 505 2, 35| bereid voor de beloning des koninkrijks, want een altijddurend licht 506 16, 43| 43 Die koopmanschap doet, als een die geen nuttigheid 507 16, 42| als een die vliedt, en die koopt, als een die verliezen zal.~ 508 12, 20| koningen opstaan, wier tijden kort en jaren snel zijn zullen, 509 11, 20| maar verdwenen nochtans in korte tijd.~ 510 6, 3 | werden, en eer de bewogen krachten waren bevestigd, en eer 511 8, 31| wij en onze vaderen zijn krank van zulke gebreken, maar 512 2, 21| 21 Heel de verwonden en kranken; en spot niet met de kreupelen; 513 2, 21| kranken; en spot niet met de kreupelen; bescherm de verlamden; 514 2, 46| is de jongeling die hun kronen opzet, en palmtakken in 515 2, 43| allen, en hij zette een kroon op een ieder van hun hoofden, 516 9, 26| bloemen; en ik at van het kruid des akkers, en ik werd van 517 12, 51| bloemen des akkers, en uit de kruiden is mij spijs geworden in 518 6, 53| grote en kleine vee, en de kruipende gedierten.~ 519 15, 10| mijn volk wordt als een kudde schapen ter slachting geleid, 520 1, 30| verzameld, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugelen verzamelt. 521 6, 32| gezindheid gezien, en uw kuisheid, die gij van de jeugd aan 522 8, 53| 53 De wortel des kwaads is ver van ulieden verzegeld, 523 7, 52| hebben, en wij toch in de kwaadste wegen gewandeld hebben?~ 524 1, 15| zegt de almachtige Here: De kwakkel is u tot een teken geweest; 525 7, 51| der zekerheid, en wij toch kwalijk geleefd hebben?~ 526 2, 25| 25 Gij, goede voedster! kweek uw kinderen op, versterk 527 5, 26| geschapen vee hebt gij u een lammetje voorzien,~ 528 9, 17| landman is, zodanig is ook de landbouw; want het was de tijd der 529 13, 48| zijn deze, die binnen mijn landpalen gevonden worden.~ 530 4, 15| opdat wij ook daar een ander landschap voor ons maken.~ 531 7, 64| 64 En dat hij lankmoedig is; want hij bewijst lankmoedigheid 532 7, 33| ellende zal voorbijgaan, en de lankmoedigen zullen verzameld worden.~ 533 7, 64| lankmoedig is; want hij bewijst lankmoedigheid aan degenen, die gezondigd 534 14, 14| werp van u de menselijke lasten, en trek uit de zwakke natuur, 535 1, 22| dorst hadt, en gij mijn naam lasterdet,~ 536 1, 23| heb ik u geen vuur om uw lastering gegeven, maar ik legde hout 537 13, 33| hij tegen de andere had, laten varen.~ 538 6, 22| volle kelders zullen haastig ledig gevonden worden,~ 539 7, 25| 25 Daarom Ezra, het ledige is voor de ledigen, en het 540 7, 25| Ezra, het ledige is voor de ledigen, en het volle voor de vollen.~ 541 8, 16| van uw erve, om welke ik leed draag, en van Israël, om 542 7, 59| sprak tot het volk, toen hij leefde, en zeide: Verkiest u het 543 7, 56| Want wij hebben, toen wij leefden, niet gedacht als wij de 544 7, 59| Verkiest u het leven, opdat gij leeft.~ 545 16, 22| 22 Ziet de leeftocht zal goedkoop zijn op aarde, 546 1, 23| lastering gegeven, maar ik legde hout in het water, dat u 547 15, 1 | spreken, die ik in uw mond zal leggen, spreekt de Here,~ 548 3, 17| gij zijn zaad uit Egypte leiddet, dat gij hem gebracht hebt 549 13, 13| sommigen gebonden, en sommigen leidende hen uit die zouden geofferd 550 1, 39| 39 Aan hetwelk ik tot leidslieden zal geven Abraham, Izaäk, 551 5, 24| aardbodems hebt gij u een lelie verkoren;~ 552 2, 19| grote bergen, die rozen en leliën hebben, op welk ik uw kinderen 553 8, 27| 27 En let niet op het goddeloze der 554 4, 12| niet waren, dan dat wij nog levende zouden leven in goddeloosheid, 555 1, 3 | van Aäron, uit de stam van Levi: welke Ezra een gevangene 556 10, 22| priesters zijn verbrand, en onze Levieten zijn in gevangenis gegaan, 557 15, 20| en van het oosten, en van Libanon, om tegen zichzelf te keren, 558 16, 62| heeft in het midden des lichaams, en heeft hem de geest, 559 1, 37| verheugen, welke mij met de lichamelijke ogen wel niet zien, maar 560 1, 32| genomen en gedood hebt, en hun lichamen hebt gij verscheurd; welker 561 3, 7 | voortgekomen, en stammen, en lieden, en geslachten, welker getal 562 5, 40| vinden, noch de eigenlijke liefde, die ik mijn volk toegezegd 563 8, 47| gij mijn schepsel zoudt liefhebben meer dan ik: doch ik ben 564 5, 33| Israël; hebt gij dat volk liever, dan degene die het gemaakt 565 8, 16| Israël, om welke ik smart lijd, en van Jakob, om wie ik 566 7, 58| 58 Opdat hij lijde hetgeen gij gezegd hebt, 567 7, 52| om hen te beschermen, die lijdzaam geleefd hebben, en wij toch 568 10, 12| want ik heb de vrucht mijns lijfs verloren, die ik met smarten 569 13, 10| vurige wind, en uit zijn lippen een vlammende adem, en van 570 10, 22| snarenspel ligt daar neder, en de lofzang zwijgt stil, en onze vreugde 571 2, 42| loofden allen de Here met lofzangen;~ 572 2, 42| niet tellen kon, en zij loofden allen de Here met lofzangen;~ 573 8, 39| en aan het ontvangen des loons.~ 574 4, 26| want de tijd dezer wereld loopt zeer haastig heen,~ 575 6, 24| zullen in drie uren niet lopen.~ 576 11, 37| brult, van het bos snel lopende, en ik zag dat hij een mensenstem 577 7, 44| 44 De onmatigheid is losgemaakt, en het ongeloof is afgesneden, 578 13, 57| heengegaan, de Allerhoogste zeer lovende en prijzende, vanwege de 579 12, 45| zijn; en zij weenden met luider stem.~ 580 8, 5 | zijt overeengekomen toe te luisteren, en wilt profeteren, en 581 5, 27| aan dit volk waarin gij lust hadt.~ 582 9, 45| dat God mij, uw dienst maagd verhoord heeft, en hij heeft 583 1, 23| water, dat u het water zoet maakte.~ 584 5, 8 | gedierte zal wegtrekken, en de maandstondige vrouwen zullen wangedrochten 585 15, 25| wijkt gij kinderen uit hun macht: en bevlekt mijn heiligdom 586 2, 41| gewenst hebt, is vol. Bid de majesteit des Heren, dat uw volk geheiligd 587 1, 40| Zefanja, Haggaï, Zacharia, en Maleachi, die ook de engel des Heren 588 1, 19| met uw zuchten, en heb u manna tot spijs gegeven; gij hebt 589 4, 5 | gewicht des vuurs, of meet me het geblaas van de wind, 590 1, 3 | geweest is in het land der Meden, onder het koninkrijk van 591 9, 15| worden, gelijk de watergolf meerder is dan de droppel.~ 592 12, 40| allen van de minste tot de meeste vergaderd, en zij zijn tot 593 16, 22| aarde, zodat zij zullen menen, dat hun vrede toebereid 594 5, 8 | plaatsen, en het vuur zal menigmaal te voorschijn komen, en 595 13, 41| land vertrekken, waar geen menselijk geslacht ooit tevoren gewoond 596 14, 14| gedachten; werp van u de menselijke lasten, en trek uit de zwakke 597 11, 37| lopende, en ik zag dat hij een mensenstem uitgaf tot de arend, en 598 1, 2 | van Hasaria, de zoon van Merasoth, de zoon van Sarchias, de 599 13, 3 | aangezicht keerde om op te merken, daar verschrikte alles 600 15, 36| 36 En de mest der mensen zal komen tot 601 9, 35| gedaan, of ontvangen is, meteen ook verbroken wordt, en 602 1, 39| Jakob, en Hosea, en Amos, en Micha, en Joël, en Obadja, en 603 12, 40| zo zijn zij allen van de minste tot de meeste vergaderd, 604 9, 9 | ontfermd worden, die mijn wegen misbruikt hebben, en die zullen in 605 4, 39| 39 Dat nu misschien om onzentwil de oogst der 606 13, 18| hetgeen deze overkomen zal, mitsgaders ook degenen die overgelaten 607 6, 33| en u te zeggen: Heb goede moed en vrees niet,~ 608 2, 12| zullen noch arbeiden, noch moede worden.~ 609 7, 12| geworden, en droevig, en moeilijk; ook weinig in getal, en 610 12, 8 | gij mijn ziel ten volle moogt vertroosten.~ 611 8, 53| verzegeld, de zwakheid en mot is van voor u verborgen, 612 2, 20| de verlatenen; bekleed de naakten,~ 613 3, 20| 20 Doch gij naamt van hen het boze hart niet 614 16, 31| degenen, die de wijngaard naarstig doorzoeken.~ 615 5, 11| land zal het andere, dat naast gelegen is, vragen, en zeggen: 616 7, 1 | gezonden is, die de eerste nachten tot mij gezonden was.~ 617 9, 19| geschapen zijn in deze wereld, nadat zij gemaakt was, verdorven 618 5, 19| tot hem: Ga van mij, en nader niet tot mij. En hij hoorde 619 14, 17| geweken en de leugen is naderbij gekomen, en nu zal het gezicht 620 1, 40| 40 En Nahum, en Habakuk, Zefanja, Haggaï, 621 4, 39| der rechtvaardigen niet nalate vervuld te worden, om der 622 6, 44| kleuren, die men niet kan namaken, en welriekende dingen van 623 3, 23| verwektet u een knecht, met name David.~ 624 10, 22| Ons snarenspel ligt daar neder, en de lofzang zwijgt stil, 625 4, 8 | Ik ben in de afgrond niet nedergedaald, noch tot nog toe in de 626 10, 48| slaapkamer gestorven is, en nedergevallen; dit is de val, die Jeruzalem 627 10, 7 | droefheid bedroefd, en met nederheid vernederd, en is gans zeer 628 15, 42| 42 En zullen de steden nederwerpen, en de muren, en de bergen, 629 9, 27| geschied na zeven dagen, dat ik nederzat op het gras, en mijn hart 630 8, 20| verheven zijn, en in de lucht nederzien;~ 631 10, 1 | slaapkamer ging, dat hij neergevallen en gestorven is.~ 632 5, 34| droefheid gesproken; want mijn nieren drukken mij te aller ure, 633 1, 31| want uw feestdagen, en nieuwe maanden, en besnijdingen 634 3, 15| gezegd, dat gij zijn zaad nimmermeer zoudt verlaten; deze hebt 635 3, 11| hen overblijven, namelijk Noach met zijn huisgezin, en uit 636 7, 65| want hij wil geven naar dat nodig is.~ 637 5, 18| 18 Sta dan op, en nuttig spijs, en verlaat ons niet, 638 16, 43| koopmanschap doet, als een die geen nuttigheid daaruit zal genieten, en 639 1, 39| Amos, en Micha, en Joël, en Obadja, en Jona,~ 640 10, 45| zijn geweest, dat nog geen offerande in dezelve was geofferd.~ 641 3, 24| wierook en offeranden zou offeren.~ 642 16, 39| zo vertoeven zij niet een ogenblik;~ 643 16, 30| 30 Gelijk als in een olijfhof aan elke boom drie of vier 644 16, 30| aan elke boom drie of vier olijven overig zijn,~ 645 4, 23| die onder ons dagelijks omgaan: namelijk, waarom Israël 646 1, 11| en al hun vijanden heb ik omgebracht.~ 647 15, 31| indachtig, en zullen zich omkeren, en tezamen spannen om met 648 15, 44| gezamenlijk tot deze komen en die omlegeren, en zullen dat gesternte 649 16, 71| plaats tot plaats, en in de omliggende steden zal grote opstand 650 7, 54| 54 Want wij hebben in onaangename plaatsen gewandeld.~ 651 8, 21| onmetelijk, en wiens heerlijkheid onbegrijpelijk is; voor wie het heerleger 652 11, 40| en het ganse aardrijk met onbehoorlijke arbeid, en de aardbodem 653 6, 22| plaatsen zullen haastig als onbezaaide gezien worden, en de volle 654 8, 60| hen gemaakt heeft, en zijn ondankbaar geweest tegen die, die hun 655 11, 6 | dingen hem onder de hemel onderdanig waren, en niemand wedersprak 656 8, 12| door uw gerechtigheid, en onderricht hem in uw wet en tuchtigt 657 6, 41| hebt die bevolen, dat zij onderscheid zou maken tussen de wateren, 658 12, 8 | knecht, de verklaring en onderscheiding van dit gruwzaam gezicht, 659 12, 19| dat gij gezien hebt acht onderste vleugelen, die vast waren 660 6, 19| van hen zal beginnen te onderzoeken, wie met hun ongerechtigheid 661 15, 4 | 4 Want al de ongelovigen zullen in hun ongeloof sterven.~ 662 15, 3 | bekommert u niet over de ongelovigheid der tegensprekers.~ 663 15, 5 | spreekt de Here, ik zal ongelukken over de aardbodem zenden, 664 15, 59| 59 O ongelukkigen, gij zult over de zee wijken, 665 2, 8 | 8 Wee u Assur! die de ongerechtigen bij u verbergt; gij boos 666 15, 16| 16 Want daar zal ongestadigheid zijn in de mensen, en de 667 16, 18| bevreesd worden; het begin des ongevals, en zij zullen allen beven.~ 668 7, 27| ieder, die van de voorzegde onheilen bevrijd is, zal mijn wonderen 669 8, 21| 21 Wiens troon onmetelijk, en wiens heerlijkheid onbegrijpelijk 670 6, 44| en welriekende dingen van onnaspeurlijke reuk, en deze alle zijn 671 11, 45| klauwen, noch uw geheel onnut lichaam,~ 672 8, 47| dikmaals genaderd, maar de onrechtvaardige nooit.~ 673 13, 4 | uit zijn mond ging, daar ontbrandden allen die daar hoorden, 674 8, 47| 47 Want u ontbreekt nog veel, dat gij mijn schepsel 675 8, 45| maar spaar uw volk, en ontferm u over uw erfdeel; want 676 9, 9 | 9 Dan zullen niet ontfermd worden, die mijn wegen misbruikt 677 10, 22| aangeroepen wordt is bijna ontheiligd, en onze kinderen hebben 678 7, 55| aangezichten dergenen, die zich onthouden hebben, blinken zullen boven 679 6, 21| zwangere vrouwen zullen ontijdig kinderen baren van drie 680 10, 6 | treuren niet? en wat ons ontmoet?~ 681 15, 59| u zal daar weder ongeval ontmoeten.~ 682 4, 42| van de nood der geboorte ontslagen te worden, zo haast deze 683 12, 18| geen kleine twisten zullen ontstaan en het zal in gevaar staan 684 14, 25| hier, zo zal ik in uw hart ontsteken een licht des verstands, 685 6, 37| Want mijn geest werd zeer ontstoken en mijn ziel werd beangst.~ 686 3, 29| gezien) zo is mijn hart mij ontvallen.~ 687 8, 43| of uw regen intijds niet ontvangt, of indien het door de veelheid 688 9, 7 | door zijn werken zal kunnen ontvlieden, en door het geloof waarmee 689 7, 31| dat de wereld die nog niet ontwaakt is, zal opgewekt worden, 690 12, 31| die gij zaagt uit het bos ontwaken, en brullen, en spreken, 691 7, 53| getoond wordt, welks vrucht onverderfelijk blijft, waarin zekerheid 692 5, 39| 39 Maar ik ben onverstandig, en hoe zou ik van die dingen 693 14, 45| laat deze de waardigen en onwaardigen lezen.~ 694 4, 35| wanneer zal de vrucht des oogstes van onze beloning komen?~ 695 13, 41| geen menselijk geslacht ooit tevoren gewoond had.~ 696 7, 30| gelijk in de voorgaande oordelen, zodat niemand zal overgelaten 697 9, 6 | tijden des Allerhoogsten openbare beginselen in wonderen en 698 13, 21| gezicht zeggen, en zal u openbaren hetgeen waarvan gij gesproken 699 15, 39| overhand nemen, en zullen dat openen, met de wolk die het in 700 5, 8 | 8 De aarde zal opengaan in vele plaatsen, en het 701 6, 20| tekenen doen; De boeken zullen opengedaan worden voor het aangezicht 702 1, 20| als u dorstte, de rots opengehouwen? en de wateren zijn daaruit 703 2, 36| heerlijkheid; ik betuig dit openlijk voor mijn Zaligmaker.~ 704 13, 36| komen, en het zal bereid en opgebouwd aan allen vertoond worden, 705 10, 47| zij met hem arbeid heeft opgebracht, dit was de woning binnen 706 14, 41| 41 En mijn mond werd opgedaan, en werd niet meer toegedaan.~ 707 6, 4 | de hoogte der lucht werd opgeheven, en eer de maat der hemelen 708 4, 8 | ik ben in de hemel nooit opgeklommen.~ 709 10, 23| is van zijn heerlijkheid opgelost, want zij is ook overgegeven 710 8, 20| woorden van Ezra, eer hij werd opgenomen. En ik zeide: Here, die 711 6, 5 | zondigen, afkerig werden, en opgetekend waren die het geloof tot 712 2, 3 | 3 Met vreugde heb ik u opgevoed, en ik heb u met rouw en 713 11, 29| dat het middelste was, opgewaakt, want dit was groter dan 714 10, 3 | 3 En toen zij allen ophielden mij te troosten, opdat ik 715 9, 19| door een oogst, die niet ophoudt, en door een wet die niet 716 13, 25| gij hebt gezien een man opklimmend uit het midden der zee.~ 717 8, 43| verloren gaat indien het niet opkomt, of uw regen intijds niet 718 8, 22| 22 Wier opmerking zich keert met wind en vuur; 719 15, 51| boelen, u niet zullen kunnen opnemen.~ 720 16, 71| omliggende steden zal grote opstand zijn tegen degenen, die 721 4, 15| en zeiden: Komt, laat ons optrekken, en de bossen des velds 722 6, 41| wateren, zodat een deel opwaarts zou trekken, en een deel 723 7, 35| worden; de gerechtigheid, zal opwaken en de ongerechtigheid zal 724 2, 16| 16 En ik zal de doden opwekken uit hun plaatsen, en uit 725 2, 46| jongeling die hun kronen opzet, en palmtakken in de handen 726 6, 5 | men de tegenwoordige jaren opzocht, en eer de vonden dergenen, 727 13, 26| verlossen, en hij zal tot orde brengen degenen, die overgelaten 728 8, 14| uw bevel gemakkelijk te ordineren, dat behouden worde hetgeen 729 2, 33| ontvangen van de Here op de berg Oreb, dat ik tot Israël gaan 730 7, 30| wereld zal wederkeren tot het oude stilzwijgen, zeven dagen 731 5, 53| die omtrent de tijd des ouderdoms geboren worden, als de baarmoeder 732 4, 48| zag, en zie een gloeiende oven ging voor mij heen, en als 733 4, 48| voorbijging, zo zag ik dat de rook overbleef.~ 734 8, 5 | 5 Want gij zijt overeengekomen toe te luisteren, en wilt 735 13, 40| rivier gevoerd, en zij zijn overgebracht in een ander land.~ 736 6, 34| 34 En overhaast u niet, om de voorgaande 737 6, 57| geacht zijn, beginnen ons te overheersen en te verslinden.~ 738 14, 46| de wijzen onder het volk overlevert.~ 739 16, 50| deugdzame vrouw ijvert tegen een overspeelster,~ 740 5, 16| nacht, dat Salathiël, de overste des volks, bij mij kwam 741 15, 33| bezetten, en zal een uit hun Oversten ternederhouwen, en daar 742 7, 26| worden, die nu met aarde overtogen is.~ 743 3, 29| want mijn ziel heeft vele overtreders dit dertigste jaar nu gezien) 744 8, 17| voor hen; want ik zie de overtredingen van ons die op aarde wonen;~ 745 12, 33| geschieden, als hij hen zal overtuigd hebben, dat hij hen zal 746 5, 9 | zullen elkander met krijg overvallen, dan zal de kennis verborgen 747 4, 50| de maat, die voorbij is, overvloediger, doch de druppelen en de 748 4, 31| 31 Nu overweegt gij bij u zelf, wat een 749 15, 16| en de een zal de ander overweldigen, en zullen naar hun koning 750 16, 77| toe dat uw zonden niet het overwicht hebben, en dat uw misdaden 751 7, 58| overwonnen wordt, maar indien hij overwint, zo zal hij ontvangen hetgeen 752 15, 2 | 2 En maak dat zij op papier geschreven worden, want 753 2, 9 | 9 Welker land in pekschollen, en ashopen ligt, zo zal 754 16, 48| huizen, en bezittingen, en personen meer versieren,~ 755 15, 46| en een eer zijt van haar persoon,~ 756 1, 3 | Artaxerxes, de koning der Perzen.~ 757 15, 49| en honger, en zwaard, en pest, opdat uw huizen verwoest 758 16, 13| boog spant is sterk; zijn pijlen zijn scherp die door hem 759 13, 37| hun kwade gedachten, en pijnigingen, waarmee zij zullen beginnen 760 1, 2 | van Abisua, de zoon van Pinehas, de zoon van Eleazar;~ 761 8, 41| zaad zaait, en vele planten plant, maar alle die in de tijd 762 8, 41| veel zaad zaait, en vele planten plant, maar alle die in 763 3, 19| heerlijkheid ging door vier poorten, namelijk door het vuur, 764 1, 13| gegeven, en Aäron tot een priester.~ 765 10, 22| smaadheid geleden, en onze priesters zijn verbrand, en onze Levieten 766 13, 57| Allerhoogste zeer lovende en prijzende, vanwege de wonderen die 767 1, 1 | 1 HET tweede boek van de profeet Ezra, de zoon van Barajas, 768 8, 5 | toe te luisteren, en wilt profeteren, en u is niet meer tijds 769 15, 1 | mijns volks de woorden der profetie spreken, die ik in uw mond 770 1, 11| heb ik de volken van twee provinciën, van Tyrus namelijk en van 771 15, 30| 30 Namelijk de Karmaniërs razende in hun toorn, en zij zullen 772 8, 18| de snelheid gehoord des Rechters, die komende is.~ 773 7, 33| geopenbaard worden op de rechterstoel, en de ellende zal voorbijgaan, 774 12, 29| hoofd gingen, dat aan de rechterzijd was,~ 775 10, 16| zo gij de bepalingen Gods rechtvaardigt, en zijn raad intijds aanneemt, 776 13, 58| tijden teweeggebracht werd, regeert. En ik zat aldaar drie dagen.~ ~ ~ 777 8, 43| het door de veelheid des regens verderft,~ 778 13, 45| was een weg van een lange reis van anderhalf jaar, daarom 779 6, 44| dingen van onnaspeurlijke reuk, en deze alle zijn op de 780 11, 25| waren, meenden zich op te richten en heerschappij te verkrijgen.~ 781 4, 18| 18 Indien gij nu een richter waart van deze, wie zoudt 782 11, 21| 21 Want enige uit hen richtten zich ook op, maar verkregen 783 13, 11| dan alleen stof, en sterk riekende rook; en ik zag het, en 784 5, 1 | gegrepen worden, in grote rijkdom, en de weg der waarheid 785 16, 27| 27 De druif zal rijp worden, en wie zal ze treden? 786 2, 38| 38 Rijst op, en staat, en ziet het 787 15, 8 | hun goddeloosheid, die zij roekeloos begaan, en zal niet verdragen 788 15, 47| zouden mogen behagen, en roemen op haar boelen, die met 789 15, 8 | onschuldig en rechtvaardig bloed roept tot mij; en de zielen der 790 4, 37| geteld, en hij beweegt en roert het niet, totdat de voorzegde 791 2, 45| het, die de sterfelijke rok hebben afgelegd, en de onsterfelijke 792 1, 20| niet, als u dorstte, de rots opengehouwen? en de wateren 793 16, 61| uit te geven van de hoge rotssteen, om het aardrijk te bevochtigen.~ 794 2, 3 | opgevoed, en ik heb u met rouw en droefheid verloren: want 795 2, 19| zeven grote bergen, die rozen en leliën hebben, op welk 796 1, 1 | van Helkia, de zoon van Sadania, de zoon van Zadok, de zoon 797 5, 16| in de tweede nacht, dat Salathiël, de overste des volks, bij 798 14, 24| neem met u Sareas, Dabreas, Salemias, Echanus, en Asiël, deze 799 13, 40| van de koning Hosea, die Salmanasser de koning der Assyriërs 800 11, 30| de twee hoofden hiermee samengevoegd waren.~ 801 7, 37| ten tijde van Achan en Samuël.~ 802 7, 40| voor het volk ten tijde van Sanherib, en anderen, velen voor 803 1, 2 | van Merasoth, de zoon van Sarchias, de zoon van Hazzi, de zoon 804 14, 24| tafelkens, en neem met u Sareas, Dabreas, Salemias, Echanus, 805 3, 34| ongerechtigheden in een schaal, en dergenen daartegen die 806 16, 66| 66 En gij zult schaamrood worden, als uw zonden voor 807 15, 39| had, en het gesternte zal schade lijden dat opkwam, om verschrikking 808 15, 6 | de ganse aarde, en haar schadelijke werken zijn vervuld geworden.~ 809 2, 6 | 6 Dat gij hen te schande brengt, en hun moeder ten 810 6, 2 | eer het licht der bliksems scheen, en eer de fundamenten van 811 6, 7 | antwoordde en zeide: Wat scheiding des tijds zal er zijn? of 812 5, 44| zeide: Het schepsel kan de Schepper niet voorkomen, noch de 813 16, 13| sterk; zijn pijlen zijn scherp die door hem geschoten worden. 814 6, 41| 41 En op de tweede dag schiept gij de lucht van het firmament, 815 5, 4 | zon des nachts haastig zal schijnen, en de maan driemaal in 816 6, 45| gij, dat worden zou het schijnsel der zon, het licht der maan, 817 6, 3 | 3 En eer de schone bloemen gezien werden, en 818 5, 30| 30 En of gij schoon uw volk haattet, zo moest 819 14, 42| mannen verstand, dat zij schreven de dingen die in verrukkingen 820 12, 37| 37 Daarom schrijf al deze dingen, die gij 821 15, 33| ternederhouwen, en daar zal vrees en schrik in hun leger zijn, en twist 822 15, 28| 28 Ziet een schrikkelijk gezicht, en zijn aankomst 823 1, 8 | 8 Doch schud gij het haar uws hoofds 824 3, 18| Daar boogt gij de hemel, en schuddet de aarde; gij bewoogt de 825 8, 21| het heerleger der engelen sidderend staat.~ 826 1, 11| van Tyrus namelijk en van Sidon, verstrooid, en al hun vijanden 827 2, 39| zijn overgegaan, die hebben sierlijke klederen van de Here ontvangen.~ 828 15, 38| En daarna zullen er grote slagregenen komen van het zuiden en 829 11, 8 | tegelijk waken, een ieder slape op zijn plaats, en wake 830 10, 60| 60 En ik sliep die nacht, en de volgende, 831 4, 23| Israël de heidenen tot een smaad is overgegeven, en waarom 832 6, 44| van velerlei begeerlijke smaak, en bloemen van kleuren, 833 9, 24| velds, en zult geen vlees smaken, en geen wijn drinken, maar 834 7, 8 | Tussen deze nu is alleen een smal pad gelegd, namelijk tussen 835 11, 3 | en dat zij tot kleine en smalle vederkens werden.~ 836 8, 24| dienaars, en vat met uw oren de smeking van uw maaksel.~ 837 10, 22| 22 Ons snarenspel ligt daar neder, en de lofzang 838 8, 18| 18 Maar ik heb de snelheid gehoord des Rechters, die 839 16, 44| zo ook die een wijngaard snijdt, als een die de druiven 840 11, 45| gruwelijke vleugelen, noch uw snode vederkens, noch uw boze 841 7, 36| Abraham heeft eerst voor de Sodomieten gebeden, en Mozes voor de 842 8, 45| vertoorn u niet over ons, maar spaar uw volk, en ontferm u over 843 3, 30| duldt als zij zondigen, en spaart als zij goddeloosheid bedrijven, 844 15, 31| zich omkeren, en tezamen spannen om met grote kracht die 845 16, 13| rechterhand, die de boog spant is sterk; zijn pijlen zijn 846 6, 56| zij zijn vergeleken met speeksel, en hun menigte hebt gij 847 13, 35| Doch hij zal staan op de spits van de berg Sion.~ 848 16, 61| heeft gesteld, en op de spitsen der bergen watermeren, om 849 5, 43| opdat gij uw oordeel te spoediger vertoondet?~ 850 4, 24| de wereld zijn gegaan als sprinkhanen, en ons leven verbaasdheid 851 16, 22| dan zullen de ongevallen spruiten op aarde, namelijk zwaard, 852 1, 3 | De zoon van Aäron, uit de stam van Levi: welke Ezra een 853 5, 5 | het hout druipen, en de steen zal zijn stem geven, en 854 16, 29| bossen, en in de kloven der steenrotsen.~ 855 7, 7 | ingang is eng en op een steilte gelegen, zodat er ter rechterzijde 856 10, 4 | treuren en te vasten totdat ik sterf.~ 857 7, 15| gij beroerd, dewijl gij sterfelijk zijt?~ 858 2, 45| zeide: Deze zijn het, die de sterfelijke rok hebben afgelegd, en 859 10, 34| opdat ik niet zonder oorzaak sterve.~ 860 16, 18| begin des hongers, en veel stervens; het begin der krijgen, 861 7, 30| wederkeren tot het oude stilzwijgen, zeven dagen lang, gelijk 862 8, 2 | kan worden, maar weinig stofs waaruit het goud gemaakt 863 6, 48| 48 Want dat stomme water zonder ziel, bracht 864 6, 44| 44 Want van stonden aan kwam er een ontelbare 865 7, 47| en als zij dood zijn de straf te verwachten?~ 866 1, 13| den beginne heb ik u vaste straten gemaakt. Mozes heb ik u 867 14, 14| 14 En doe van u weg de strefelijke gedachten; werp van u de 868 11, 2 | En ik zag, en ziet, hij strekte zijn vleugelen uit over 869 7, 57| Dit is de bedenking des strijds, die de mens op aarde geboren, 870 15, 23| zondaars als aangestoken stro.~ 871 15, 60| zij de verslagen stad in stukken stoten, en zullen een gedeelte 872 16, 1 | en Azië! wee u Egypte en Syrië!~ 873 2, 11| nemen, en zal hun de eeuwige tabernakelen geven, die ik genen bereid 874 14, 24| bereid u veel busbomen tafelkens, en neem met u Sareas, Dabreas, 875 11, 8 | 8 Gij zult niet allen tegelijk waken, een ieder slape op 876 11, 36| stem die tot mij zeide: Zie tegenover u, en merk op hetgeen gij 877 5, 29| vertreden, die uw beloften tegenspraken, en die uw verbonden niet 878 15, 3 | over de ongelovigheid der tegensprekers.~ 879 11, 11| 11 En ik telde zijn vederen, die tegen 880 10, 21| altaar verbroken, en onze tempel verstoord,~ 881 7, 45| maken die verloren is, noch tenonderbrengen, die overwonnen heeft.~ 882 15, 33| zal een uit hun Oversten ternederhouwen, en daar zal vrees en schrik 883 13, 58| met hetgeen in de tijden teweeggebracht werd, regeert. En ik zat 884 7, 68| werden verlicht, zo zou het tienduizendste deel der mensen niet levend 885 14, 41| opgedaan, en werd niet meer toegedaan.~ 886 5, 13| tekenen u te zeggen is mij toegelaten, en zo gij weder bidt en 887 14, 39| een volle beker werd mij toegereikt. Deze was vol, als van water, 888 6, 20| die begint te vergaan zal toegezegeld worden, zo zal ik deze tekenen 889 7, 16| ter harte genomen hetgeen toekomend is, maar hetgeen tegenwoordig 890 8, 6 | Here, zo gij uw knecht niet toelaat, dat wij voor uw aanschijn 891 7, 32| zielen wedergeven, die hun toevertrouwd zijn.~ 892 9, 29| wanneer zij uit Egypte togen, en hebt hun ernstig gezegd:~ 893 13, 10| vlammende adem, en van zijn tong liet hij uitgaan vonken 894 8, 23| afgronden uitdroogt; en wiens toom de bergen doet verdwijnen, 895 14, 5 | vertelde hem vele wonderen, en toonde hem de verborgenheden en 896 16, 27| rijp worden, en wie zal ze treden? want in alle plaatsen zal 897 14, 14| de menselijke lasten, en trek uit de zwakke natuur, en 898 6, 41| zodat een deel opwaarts zou trekken, en een deel beneden zou 899 16, 2 | 2 Trekt zakken en harige klederen 900 8, 21| 21 Wiens troon onmetelijk, en wiens heerlijkheid 901 10, 20| er al ongevallen Sions! Troost u dan om de bedroefdheid 902 1, 8 | volk, dat zich niet laat tuchtigen.~ 903 8, 12| onderricht hem in uw wet en tuchtigt hem door uw wijsheid.~ 904 14, 44| veertig dagen geschreven tweehonderdenvier boeken.~ 905 15, 33| schrik in hun leger zijn, en twist tegen hun koningen.~ 906 12, 18| van dit rijk geen kleine twisten zullen ontstaan en het zal 907 7, 69| uitwiste de menigte der twistingen,~ 908 1, 11| van twee provinciën, van Tyrus namelijk en van Sidon, verstrooid, 909 8, 23| aanschouwen de afgronden uitdroogt; en wiens toom de bergen 910 12, 25| brengen, en deze tot het uiterste toe zullen volbrengen.~ 911 13, 10| en van zijn tong liet hij uitgaan vonken en onweder, en deze 912 12, 17| en die gij gehoord hebt, uitgaande niet uit zijn hoofden, maar 913 11, 37| zag dat hij een mensenstem uitgaf tot de arend, en zeide:~ 914 4, 7 | firmament? of welke zijn de uitgangen van het Paradijs?~ 915 1, 21| heb onder u vette landen uitgedeeld; de Kanaänieten, Feresieten, 916 1, 21| ik van voor uw aanschijn uitgedrevan. Wat zou ik nog meer doen? 917 13, 36| berg zonder handen werd uitgehouwen.~ 918 13, 37| bestraffen, die de volken uitgevonden hebben, namelijk deze hun 919 16, 68| bedrijven, zo zal God u uitleiden, en van alle ongeval bevrijden.~ 920 15, 60| deel van uw heerlijkheid uitroeien, en zo tot het verwoeste 921 10, 10| verderve, en hun menigte is tot uitroeiing.~ 922 16, 60| 60 Die de hemel uitspant als een gewelf; bij heeft 923 15, 40| zullen over alle hoge en uitstekende plaatsen een gruwzaam gesternte 924 6, 54| voort, ook het volk dat gij uitverkoren hebt.~ 925 15, 11| 11 Maar ik zal het uitvoeren met een geweldige hand, 926 5, 7 | van Sodom zal haar vissen uitwerpen, en zal des nachts een stem 927 13, 19| gekomen, gelijk deze dromen uitwijzen.~ 928 7, 69| woord zijn geheeld, en niet uitwiste de menigte der twistingen,~ 929 16, 39| haar baren nabij is, een uur, twee of drie tevoren, zo 930 15, 57| verdelgd worden, en al de uwen zullen in het veld door 931 8, 28| gedenk niet aan degenen, die vals voor u hebben gewandeld, 932 6, 56| druppel, die van een vat valt.~ 933 1, 13| in den beginne heb ik u vaste straten gemaakt. Mozes heb 934 6, 1 | eer de einden der wereld vaststonden, en eer de winden tezamen 935 11, 12| de rechterzijde stond een veder op, en zij heerste over 936 8, 53| De wortel des kwaads is ver van ulieden verzegeld, de 937 3, 8 | wonderlijke dingen voor u, verachtte uw geboden.~ 938 9, 12| het niet verstonden, maar verachtten het, deze moeten het na 939 4, 24| sprinkhanen, en ons leven verbaasdheid is en vrees, en wij niet 940 12, 39| 39 Maar verbeid gij hier nog andere zeven 941 2, 8 | die de ongerechtigen bij u verbergt; gij boos volk, gedenk wat 942 16, 20| gezonden, als geselen ter verbetering.~ 943 8, 34| geslacht, dat gij daartegen zo verbitterd zoudt zijn?~ 944 12, 36| waardig geacht, om deze verborgenheid des Allerhoogsten te weten.~ 945 13, 11| bereid was om te strijden, en verbrandde hen allen, zodat van de 946 15, 62| vruchtdragend geboomte, met vuur verbranden.~ 947 16, 51| beschuldigen, als die komt, welke verdedigt degenen, die onderzoek doet 948 14, 11| eeuw is in twaalf delen verdeeld, en de tien zijn voorbij, 949 1, 16| getriumfeerd in mijn naam over de verdelging uwer vijanden, maar nog 950 14, 13| onder hen, en laat alle verderfelijkheid varen.~ 951 10, 10| wandelen bijna allen ten verderve, en hun menigte is tot uitroeiing.~ 952 7, 22| zichzelf ijdele gedachten verdicht.~ 953 13, 28| en zijn geweld nochtans verdierf de ganse menigte die gekomen 954 3, 9 | wereld bewoonden, en gij verdierft ze.~ 955 5, 36| druppelen, en maak mij de verdorde bloemen wederom groen.~ 956 15, 50| kracht zal als een bloem verdorren, wanneer de hitte zal opgaan, 957 13, 20| 20 Maar nochtans, is het verdragelijker dat men hierin kome met 958 16, 8 | en wie is er die het zal verdrijven?~ 959 5, 45| gemaakt heb, en het schepsel verdroeg het, zo kan het ook nu wel 960 11, 42| gij hebt de zachtmoedige verdrukt, en die in rust waren beledigd, 961 11, 33| middelste hoofd haastig verdween, en dat ook gelijk de vleugelen.~ 962 9, 45| mijn medeburgers, en wij vereerden de almachtige God zeer.~ 963 5, 36| nog niet zijn gekomen: en vergader mij de verstrooide druppelen, 964 13, 34| ontelbare menigte zal bijeen vergaderen, alsof zij wilden komen 965 7, 68| 68 En hij vergeeft; want indien hij niet vergaf 966 16, 68| laat af van uw zonden, en vergeet uw ongerechtigheden eeuwig 967 15, 55| schoot, daarom zult gij vergelding ontvangen.~ 968 5, 42| mijn oordeel met een cirkel vergelijken; gelijk de laatste geen 969 8, 53| naar de hel gevlucht in vergetelheid.~ 970 15, 22| degenen, die onschuldig bloed vergieten op aarde.~ 971 15, 35| het bloed door het zwaard vergoten, zal tot de buik toe vloeien.~ 972 10, 43| ongeval haars zoons een verhaal gedaan heeft, is dit de 973 5, 42| alzo is de eerste geen verhaasting.~ 974 1, 37| kinderen zich met blijdschap verheugen, welke mij met de lichamelijke 975 2, 37| u aangeprezen wordt, en verheugt u, dankzeggende degene die 976 4, 17| stond vast, en heeft die verhinderd.~ 977 2, 43| hoofden, en hij werd meer verhoogd: zodat ik mij zeer verwonderde.~ 978 8, 24| 24 Verhoor het gebed uws dienaars, 979 1, 26| aanroepen, zo zal ik u niet verhoren, want gij hebt uw handen 980 14, 14| u om uit deze tijden te verhuizen.~ 981 14, 9 | allen, en zult voortaan verkeren met mijn raad, en met uws 982 7, 59| toen hij leefde, en zeide: Verkiest u het leven, opdat gij leeft.~ 983 12, 12| niet verklaard, doch nu verklaar ik het u.~ 984 12, 12| 12 Maar het is hem niet verklaard, doch nu verklaar ik het 985 8, 36| gerechtigheid en uw goedheid verkondigd worden, Here, wanneer gij 986 16, 42| 42 Die verkoopt zij als een die vliedt, 987 11, 46| Opdat de gehele aarde weder verkwikt worde, en tot zichzelf kome, 988 2, 21| de kreupelen; bescherm de verlamden; en laat de blinden komen 989 2, 20| geef de armen; bescherm de verlatenen; bekleed de naakten,~ 990 3, 23| 23 Alzo verliepen de tijden, en de jaren werden 991 16, 42| en die koopt, als een die verliezen zal.~ 992 7, 24| veracht, en zijn beloften verloochend, en hebben zijn rechten 993 14, 29| Egypte, en zijn daaruit verlost geworden.~ 994 14, 19| bestraffen. Doch wie zal die vermanen, die hierna zullen geboren 995 13, 10| deze allen zijn te zamen vermengd geworden, namelijk de vurige 996 5, 27| 27 En uit alle vermenigvuldigde volken hebt gij u een volk 997 3, 12| aarde woonden begonnen te vermenigvuldigen, en vele kinderen verkregen, 998 12, 5 | 5 Ziet, ik ben nog vermoeid in mijn gemoed, en ik ben 999 2, 28| zij zullen tegen u niet vermogen, spreekt de Here.~ 1000 16, 11| dreigen, en wie zal niet gans vermorzeld worden van zijn aanschijn?~


71-kleur | klom-vermo | verne-zwijn

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License