Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library

Het vierde boek Ezra

IntraText - Concordances

(Hapax - words occurring once)


71-kleur | klom-vermo | verne-zwijn

     Chapter, Verse
1001 14, 13| uw volk, en vertroost de vernederden onder hen, en laat alle 1002 8, 25| ik spreken, en dewijl ik vernuft heb, zo zal ik antwoorden.~ 1003 4, 18| gij rechtvaardigen, of wie veroordelen?~ 1004 16, 33| blijven, en zijn velden zullen verouderen, en zijn wegen en al zijn 1005 2, 23| eerste plaats geven in mijn verrijzenis:~ 1006 14, 42| schreven de dingen die in verrukkingen der zinnen van mij werden 1007 2, 18| bereid heb twaalf bomen met verscheidene vruchten beladen;~ 1008 1, 32| en hun lichamen hebt gij verscheurd; welker bloed ik van u zal 1009 12, 32| hij zal over henzelf hun verscheuring brengen.~ 1010 11, 45| 45 Daarom gij arend! verschijn niet meer, noch uw gruwelijke 1011 7, 26| zullen komen: de bruid zal verschijnen, en zij zal openbaar vertoond 1012 15, 22| hand zal de zondaar niet verschonen, en mijn zwaard zal niet 1013 8, 23| sterk, en wiens ordening verschrikkelijk is; wiens aanschouwen de 1014 3, 18| deedt gij beven, en gij verschriktet de wereld.~ 1015 15, 54| 54 Versier nu de schoonheid uws aanschijns!~ 1016 15, 47| gemaakt, en hebt uw dochteren versierd tot hoererij, opdat zij 1017 16, 48| bezittingen, en personen meer versieren,~ 1018 10, 50| en de schoonheid van haar versiersel.~ 1019 16, 51| ongerechtigheid, wanneer zij zich versiert, en zal haar in het aangezicht 1020 15, 60| doortrekken zullen zij de verslagen stad in stukken stoten, 1021 8, 4 | zeide: Nu dan mijn ziel, verslind de zin, en verzwelg het 1022 6, 52| bewaard, opdat hij zij tot een verslinding degene, die gij wilt, en 1023 8, 56| veracht, en hebben zijn wet versmaad, en zijn wegen verlaten.~ 1024 2, 33| zo verwierpen zij mij, en versmaadden het bevel des Heren.~ 1025 7, 19| rechter boven God, en geen verstandige boven de Allerhoogste.~ 1026 12, 38| 38 En gij zult ze de verstandigen onder uw volk leren, namelijk 1027 12, 6 | Allerhoogste bidden, dat hij mij versterke tot het einde.~ 1028 14, 40| borst, en mijn geest werd versterkt in zijn geheugen.~ 1029 5, 15| sprak, hield mij op, en versterkte mij, en stelde mij op mijn 1030 16, 29| twee van het veld, die zich verstoken zullen hebben in de dichte 1031 9, 12| berouw open was, die het niet verstonden, maar verachtten het, deze 1032 4, 28| boze is gezaaid, maar zijn verstoring is nog niet gekomen.~ 1033 5, 36| gekomen: en vergader mij de verstrooide druppelen, en maak mij de 1034 4, 16| want, het vuur kwam en verteerde het.~ 1035 5, 36| 36 En hij zeide tot mij: Vertel mij de dingen die nog niet 1036 14, 5 | 5 En ik vertelde hem vele wonderen, en toonde 1037 15, 62| 62 En zij zullen u verteren; en zullen uw steden, en 1038 9, 23| gij nog andere zeven dagen vertoeft, (doch gij zult in dezelve 1039 2, 13| dat het maar weinige dagen vertoeve; het koninkrijk is nu voor 1040 8, 62| 62 Hetwelk ik niet allen vertoon, maar u, en andere weinigen, 1041 8, 34| dat gij u over hem zoudt vertoornen, of het verderfelijk geslacht, 1042 16, 38| genaken, en zullen niet vertragen.~ 1043 5, 42| gelijk de laatste geen vertraging is, alzo is de eerste geen 1044 16, 70| en tot versmading, en tot vertreding.~ 1045 13, 41| verlaten, en in een verder land vertrekken, waar geen menselijk geslacht 1046 14, 13| en bestraf uw volk, en vertroost de vernederden onder hen, 1047 15, 31| met grote kracht die te vervolgen.~ 1048 2, 30| 30 Vervrolijk u, gij moeder met uw kinderen, 1049 7, 28| overgebleven zijn, zullen zich vervrolijken in vierhonderd jaren.~ 1050 6, 35| opdat ik de drie weken vervulde die mij gezegd waren.~ 1051 2, 19| kinderen met blijdschap zal vervullen.~ 1052 2, 34| die dat hoort en verstaat: Verwacht uw Herder, hij zal u een 1053 16, 22| zwaard, honger en grote verwarring.~ 1054 12, 23| Allerhoogste drie rijken verwekken, en zal vele dingen daarin 1055 3, 23| werden geëindigd, en gij verwektet u een knecht, met name David.~ 1056 2, 33| toen ik tot hen kwam, zo verwierpen zij mij, en versmaadden 1057 15, 49| en pest, opdat uw huizen verwoest worden door het geweld, 1058 15, 60| uitroeien, en zo tot het verwoeste Babylon wederkeren.~ 1059 15, 30| van het land der Assyriërs verwoesten.~ 1060 2, 21| 21 Heel de verwonden en kranken; en spot niet 1061 2, 43| verhoogd: zodat ik mij zeer verwonderde.~ 1062 4, 26| zo zult gij u dikwijls verwonderen, want de tijd dezer wereld 1063 9, 26| en ik werd van zijn spijs verzadigd.~ 1064 1, 20| zijn daaruit gevloten tot verzadiging; voor de hitte heb ik u 1065 14, 23| antwoordde mij en zeide: Ga en verzamel het volk, en zeg tot hen, 1066 1, 30| kuikens onder haar vleugelen verzamelt. Nu dan, wat zal ik u doen? 1067 8, 53| kwaads is ver van ulieden verzegeld, de zwakheid en mot is van 1068 7, 61| degenen wie de zaligheid verzekerd is.~ 1069 12, 47| uwer niet vergeten in de verzoeking.~ 1070 2, 4 | Gaat heen kinderen! en verzoekt barmhartigheid van de Here.~ 1071 7, 20| Gods, die voorgesteld is, verzuimd wordt.~ 1072 8, 4 | ziel, verslind de zin, en verzwelg het verstand.~ 1073 1, 21| 21 Ik heb onder u vette landen uitgedeeld; de Kanaänieten, 1074 13, 11| 11 En het viel met geweld over de menigte, 1075 7, 28| zullen zich vervrolijken in vierhonderd jaren.~ 1076 6, 47| 47 Op de vijfde dag zeidet gij tot het zevende 1077 2, 23| 23 Waar gij de doden vindt, teken ze, en begraaf ze: 1078 7, 6 | gebouwd en gelegen in een vlak veld, en is vol van allerlei 1079 15, 41| 41 Vuur en hagel, en vliegende zwaarden, en veel water, 1080 2, 19| fonteinen die met melk en honig vlieten; en zeven grote bergen, 1081 9, 1 | en zeide tot mij: Meet vlijtig de tijd in zich zelf, en 1082 14, 47| fontein derwijsheid, en de vloed der wetenschap; en ik deed 1083 15, 32| kracht, en zullen zich op de vlucht begeven.~ 1084 2, 15| moeder! omhels uw kinderen; voed die op met blijdschap als 1085 9, 46| 46 En ik voedde hem op met grote arbeid.~ 1086 11, 32| veel arbeid bewonen, en het voerde heerschappij op de aardbodem, 1087 11, 19| bijzonder de heerschappij voerden, en weder verdwenen.~ 1088 5, 3 | geschieden, wanneer een voet daarop gezet wordt, dat 1089 6, 47| zou voortbrengen gedierte, vogelen, en vissen, en het geschiedde.~ 1090 7, 24| hebben zijn werken niet volbracht.~ 1091 12, 25| het uiterste toe zullen volbrengen.~ 1092 14, 25| worden, totdat de dingen voleindigd zijn, die gij zult beginnen 1093 10, 20| niet als gij zegt, maar volg de raad, die u gegeven wordt, 1094 6, 7 | vorigen, en het begin des volgenden?~ 1095 14, 12| tiende deel en een half volgt.~ 1096 7, 25| ledigen, en het volle voor de vollen.~ 1097 8, 52| volmaakt, en de wijsheid voltrokken.~ 1098 13, 10| zijn tong liet hij uitgaan vonken en onweder, en deze allen 1099 7, 33| rechterstoel, en de ellende zal voorbijgaan, en de lankmoedigen zullen 1100 4, 48| mij heen, en als de vlam voorbijging, zo zag ik dat de rook overbleef.~ 1101 10, 4 | 4 En ik heb voorgenomen niet weder in de stad te 1102 7, 9 | gegeven werd, en hij nooit het voorgestelde gevaar zou doorgaan, hoe 1103 5, 44| schepsel kan de Schepper niet voorkomen, noch de wereld op eenmaal 1104 4, 47| daarvan door een gelijkenis voorstellen.~ 1105 14, 9 | van onder allen, en zult voortaan verkeren met mijn raad, 1106 9, 41| wenen, en in mijn droefheid voortgaan, want, ik ben zeer ontsteld 1107 2, 6 | roof, opdat zij niet meer voortgeteeld worden.~ 1108 5, 26| hebt gij u een lammetje voorzien,~ 1109 6, 7 | wanneer zal het einde zijn des vorigen, en het begin des volgenden?~ 1110 3, 19| aardbeving, en de wind, en de vorst; opdat gij het zaad Jakobs, 1111 15, 16| koning niet vragen, en de vorsten zullen de weg van hun handelingen 1112 14, 36| niemand nu tot mij, noch vrage naar mij deze veertig dagen 1113 16, 22| zij zullen menen, dat hun vrede toebereid is, maar dan zullen 1114 13, 39| hebt, dat hij een andere vreedzame menigte tot zich vergaderd 1115 8, 39| zal ook gedenken aan hun vreemdelingschap, aan hun behoudenis, en 1116 16, 47| Want hun vruchten zullen de vreemden maaien, en zullen hun goederen 1117 10, 25| glinsterend, zodat ik voor haar vreesde, en dacht wat dat zijn mocht.~ 1118 15, 13| brand, en hagel, en van een vreselijk gesternte verdorven worden.~ 1119 12, 13| zal opstaan, en het zal vreselijker zijn dan al de rijken, die 1120 10, 26| ener stem van zich, vol vreselijkheid, zodat de aarde beefde van 1121 8, 28| degenen die naar uw wil uw vreze bekend hebben.~ 1122 8, 2 | even alsof gij het aardrijk vroegt, en het u zou zeggen, dat 1123 16, 50| 50 Gelijk een vrome en zeer deugdzame vrouw 1124 1, 34| Uw kinderen zullen niet vruchtbaar zijn, want zij hebben mijn 1125 15, 62| bergen, ook al uw bossen, vruchtdragend geboomte, met vuur verbranden.~ 1126 1, 14| u licht gegeven door een vuurkolom, en heb grote wonderen onder 1127 4, 5 | weeg mij het gewicht des vuurs, of meet me het geblaas 1128 2, 13| koninkrijk is nu voor u bereid; waakt!~ 1129 14, 45| openbaar voor, en laat deze de waardigen en onwaardigen lezen.~ 1130 13, 4 | 4 En waarheen zijn stem uit zijn mond 1131 5, 37| zal ik u tonen de arbeid waarnaar gij vraagt om die te zien.~ 1132 9, 24| op een veld van bloemen, waarop geen huis is gebouwd, en 1133 6, 58| uw eniggeborene, en die waarover gij ijvert, zijn in hun 1134 5, 35| Doch ik sprak: Waarom Here? Waartoe ben ik dan geboren, of waarom 1135 10, 38| ik zal u zeggen de dingen waarvoor gij vreest, want de Allerhoogste 1136 15, 29| uit Arabië komen met vele wagenen, en gelijk als een wind 1137 11, 8 | slape op zijn plaats, en wake te zijner tijd.~ 1138 11, 8 | zult niet allen tegelijk waken, een ieder slape op zijn 1139 9, 11| En die van mijn wet een walg gehad hebben, toen zij nog 1140 3, 8 | 8 En een ieder volk wandelde naar zijn wil, en deed wonderlijke 1141 10, 10| anderen komen, en zie zij wandelen bijna allen ten verderve, 1142 5, 8 | maandstondige vrouwen zullen wangedrochten baren.~ 1143 4, 32| 32 Wann eer de aren, welker geen 1144 10, 9 | van zo velen, die op haar wassen.~ 1145 16, 61| 61 Die in de woestijn waterfonteinen heeft gesteld, en op de 1146 9, 15| behouden worden, gelijk de watergolf meerder is dan de droppel.~ 1147 16, 61| op de spitsen der bergen watermeren, om rivieren uit te geven 1148 12, 40| dat ik in de stad niet was wedergekeerd, zo zijn zij allen van de 1149 16, 16| 16 Gelijk de pijl niet wederkeert, die door een sterk schutter 1150 5, 36| mij de verdorde bloemen wederom groen.~ 1151 12, 23| en zal vele dingen daarin wederroepen, en zij zullen over de aarde 1152 7, 22| gehoorzaam geweest, en hebben hem wedersproken, en hebben zichzelf ijdele 1153 2, 20| 20 Spreekt recht der weduwen; doe recht de wezen; geef 1154 16, 45| huwelijk begeven, als de weduwnaars.~ 1155 15, 49| ongeval over u brengen, weduwschap, armoede, en honger, en 1156 5, 19| naar ik gezegd had, en hij week van mij.~ 1157 12, 45| daar gestorven zijn; en zij weenden met luider stem.~ 1158 3, 22| hetgeen goed is, dat is weggegaan, en het boze is gebleven.~ 1159 10, 22| onze rechtvaardigen zijn weggerukt, en onze kleine kinderen 1160 10, 3 | des nachts opgestaan, en weggevloden, en ben in dit veld gekomen, 1161 13, 40| der Assyriërs gevankelijk weggevoerd heeft, en heeft hen over 1162 16, 24| de doden zullen als drek weggeworpen worden, en daar zal niemand 1163 14, 8 | die zult gij in uw hart wegleggen.~ 1164 15, 63| zullen uw zonen gevankelijk wegleiden, en uw inkomsten zullen 1165 16, 69| zij zullen sommigen uit u wegrukken en zullen hen doden om de 1166 4, 29| wordt, en de plaats niet wegwijkt, waar het kwade gezaaid 1167 2, 13| bidt voor u, dat het maar weinige dagen vertoeve; het koninkrijk 1168 6, 35| vastte, opdat ik de drie weken vervulde die mij gezegd 1169 4, 20| antwoordde mij en zeide: Gij hebt wèl geoordeeld, doch waarom 1170 7, 65| 65 En dat hij weldadig is; want hij wil geven naar 1171 13, 11| van de ontelbare menigte weldra niets werd gezien, dan alleen 1172 2, 19| rozen en leliën hebben, op welk ik uw kinderen met blijdschap 1173 5, 20| zeven dagen, huilende en wenende, gelijk mij de engel Uriël 1174 6, 48| voort, die God door één wenk bevolen had, opdat de volken 1175 7, 13| 13 Want de grote wereldingangen waren breed, en zeker, en 1176 9, 37| maar is gebleven in haar werking.~ 1177 9, 6 | tekenen, en hun einden in werkingen, en in tekenen.~ 1178 9, 17| kleuren; en hoedanig de werkman is, zodanig is ook het werk; 1179 15, 35| zullen vele sterren ter aarde werpen, en ook hun eigen sterren, 1180 15, 39| maken aan de oosten wind en westenwind.~ 1181 3, 24| bouwen, en dat men u daarin wierook en offeranden zou offeren.~ 1182 14, 40| wetenschap, en de wijsheid wies in mijn borst, en mijn geest 1183 11, 3 | andere vederen daartegen wiessen, en dat zij tot kleine en 1184 7, 5 | ging, hoe zou hij in de wijdte kunnen komen?~ 1185 4, 14| beoorlogen, opdat zij voor ons wijke, en wij nog andere bossen 1186 15, 59| ongelukkigen, gij zult over de zee wijken, en u zal daar weder ongeval 1187 15, 25| Ik zal hen niet sparen; wijkt gij kinderen uit hun macht: 1188 10, 49| haar gedaante gezien, en wijl zij om haar zoon treurde, 1189 9, 24| geen vlees smaken, en geen wijn drinken, maar alleen de 1190 5, 23| bomen hebt gij alleen de wijnstok verkoren;~ 1191 14, 42| welke zij nochtans niet wisten.~ 1192 2, 40| en besluit in u uw in het wit gekleden, die de wet des 1193 16, 72| 72 Zij zullen zijn als woedenden, en zullen niemand sparen, 1194 11, 2 | al de winden des hemels woeien daarop, en werden vergaderd.~ 1195 5, 18| in het geweld der kwade wolven.~ 1196 8, 48| Maar ook daarin zijt gij wonderlijk voor de Allerhoogste;~ 1197 13, 50| alsdan zal hij hun vele wondertekenen tonen.~ 1198 15, 10| dulden dat het in Egypte wone.~ 1199 8, 41| noch alle, die geplant zijn wortelen krijgen, zo ook alle, die 1200 15, 9 | 9 Zekerlijk zal ik hen wreken, spreekt de Here, en ik 1201 12, 31| leeuw gezien hebt, die gij zaagt uit het bos ontwaken, en 1202 9, 31| 31 Want ziet ik zaai mijn wet in u, en zij zal 1203 4, 12| en niet verstaan om welke zaak.~ 1204 1, 40| Habakuk, Zefanja, Haggaï, Zacharia, en Maleachi, die ook de 1205 11, 42| 42 Want gij hebt de zachtmoedige verdrukt, en die in rust 1206 1, 1 | van Sadania, de zoon van Zadok, de zoon van Ahitob,~ 1207 16, 2 | 2 Trekt zakken en harige klederen aan, 1208 2, 12| zijn tot een welriekende zalf; zij zullen noch arbeiden, 1209 13, 24| 24 Zo weet dan, dat die zaliger zullen zijn die overgelaten 1210 2, 36| betuig dit openlijk voor mijn Zaligmaker.~ 1211 13, 10| onweder, en deze allen zijn te zamen vermengd geworden, namelijk 1212 4, 17| baren der zee, want het zand stond vast, en heeft die 1213 9, 19| gehoorzaam, maar nu zijn de zeden dergenen, die geschapen 1214 1, 40| 40 En Nahum, en Habakuk, Zefanja, Haggaï, Zacharia, en Maleachi, 1215 10, 23| het allerergste is: Het zegel Sions is van zijn heerlijkheid 1216 16, 54| 54 De zondaar zegge niet, dat hij niet heeft 1217 4, 15| zee ook een aanslag, en zeiden: Komt, laat ons optrekken, 1218 6, 47| 47 Op de vijfde dag zeidet gij tot het zevende deel, 1219 7, 13| wereldingangen waren breed, en zeker, en brachten de vrucht der 1220 15, 9 | 9 Zekerlijk zal ik hen wreken, spreekt 1221 14, 22| genade bij u gevonden heb, zo zend in mij de Heilige Geest, 1222 16, 8 | 8 De almachtige Here zendt ongeval over, en wie is 1223 6, 53| 53 Op de zesde dag geboodt gij de aarde, 1224 2, 43| hoger dan die allen, en hij zette een kroon op een ieder van 1225 14, 46| 46 Maar de laatste zeventig boeken zult gij behouden, 1226 6, 40| voortgebracht worden, opdat uw werk zichtbaar zou worden.~ 1227 13, 13| geofferd worden, en ik werd ziek van grote verschrikking, 1228 14, 14| natuur, en stel aan de ene zijde de raadslagen die u allerbezwaarlijkst 1229 2, 31| slapen, want ik zal ze uit de zijden der aarde te voorschijn 1230 12, 41| en aan deze plaats blijft zitten?~ 1231 10, 16| aanneemt, zo zult gij ook in zodanige zaken geprezen worden.~ 1232 13, 9 | 9 En zie, zodra als hij het geweld der aankomende 1233 14, 23| u in veertig dagen niet zoeken.~ 1234 5, 34| drukken mij te aller ure, zoekende te verstaan de weg des allerhoogsten, 1235 1, 23| het water, dat u het water zoet maakte.~ 1236 5, 9 | 9 En in de zoete wateren zullen zoute gevonden 1237 15, 23| fundamenten der aarde, en de zondaars als aangestoken stro.~ 1238 8, 31| genoemd om onzentwil, die zondaren zijn.~ 1239 3, 25| die deze stad bewoonden, zondigden tegen u;~ 1240 10, 43| u van het ongeval haars zoons een verhaal gedaan heeft, 1241 9, 13| dan, wees gij niet meer zorgvuldig hoe de goddelozen zullen 1242 15, 52| 52 Zoude ik ook zo tegen u jaloers 1243 5, 9 | de zoete wateren zullen zoute gevonden worden, en alle 1244 6, 28| te voorschijn komen, die zovele dagen zonder vrucht geweest 1245 16, 18| begin der smarten, en veel zuchtens; het begin des hongers, 1246 8, 31| onze vaderen zijn krank van zulke gebreken, maar gij wordt 1247 15, 41| Vuur en hagel, en vliegende zwaarden, en veel water, zodat al 1248 14, 14| menselijke lasten, en trek uit de zwakke natuur, en stel aan de ene 1249 7, 42| daarom hebben zij voor de zwakken gebeden.~ 1250 13, 56| tot u spreken, en ik zal u zware en wonderlijke zaken verklaren.~ 1251 12, 43| 43 Of zijn ons de zwarigheden niet genoegzaam, welke ons 1252 7, 55| en toch onze aangezichten zwart zullen zijn boven de duisternis?~ 1253 6, 39| was toen, de duisternis zweefde rondom met stilte; want 1254 14, 43| sprak ik, en des nachts zweeg ik niet.~ 1255 15, 8 | 8 Ik zal niet zwijgen over hun goddeloosheid, 1256 10, 22| daar neder, en de lofzang zwijgt stil, en onze vreugde is 1257 15, 30| zij zullen komen als wilde zwijnen uit het bos: en zullen aankomen


71-kleur | klom-vermo | verne-zwijn

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License